In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen een consument, aangeduid als [eiseres], en het incassobedrijf Invorderingsbedrijf B.V. (IVB). De consument had IVB opdracht gegeven om een bedrag van € 2.275,00 te incasseren bij haar voormalige echtgenoot. De overeenkomst was onderhevig aan de algemene leveringsvoorwaarden van IVB. De consument vorderde in conventie dat IVB tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat IVB de dagvaarding niet tijdig had ingediend bij het kantongerecht, wat leidde tot schade voor de consument.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat IVB niet deugdelijke waarschuwingen heeft gegeven aan de consument over de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht. Hierdoor is de dagvaarding niet ingediend, wat resulteerde in een kansloze situatie voor de consument. De kantonrechter heeft geoordeeld dat IVB wanprestatie heeft gepleegd en heeft de vordering van de consument tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 907,66, vermeerderd met wettelijke rente.
In reconventie vorderde IVB betaling van een bedrag van € 3.349,26 van de consument, maar deze vordering werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat IVB nodeloos kosten had gemaakt en dat de vordering in conventie niet kansloos was. IVB werd veroordeeld in de proceskosten van de consument. De uitspraak werd gedaan op 23 augustus 2018.