ECLI:NL:RBDHA:2018:9377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
6558589 RL EXPL 18-179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen consument en incassobedrijf over uitvoering opdracht en proceskosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen een consument, aangeduid als [eiseres], en het incassobedrijf Invorderingsbedrijf B.V. (IVB). De consument had IVB opdracht gegeven om een bedrag van € 2.275,00 te incasseren bij haar voormalige echtgenoot. De overeenkomst was onderhevig aan de algemene leveringsvoorwaarden van IVB. De consument vorderde in conventie dat IVB tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat IVB de dagvaarding niet tijdig had ingediend bij het kantongerecht, wat leidde tot schade voor de consument.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat IVB niet deugdelijke waarschuwingen heeft gegeven aan de consument over de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht. Hierdoor is de dagvaarding niet ingediend, wat resulteerde in een kansloze situatie voor de consument. De kantonrechter heeft geoordeeld dat IVB wanprestatie heeft gepleegd en heeft de vordering van de consument tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 907,66, vermeerderd met wettelijke rente.

In reconventie vorderde IVB betaling van een bedrag van € 3.349,26 van de consument, maar deze vordering werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat IVB nodeloos kosten had gemaakt en dat de vordering in conventie niet kansloos was. IVB werd veroordeeld in de proceskosten van de consument. De uitspraak werd gedaan op 23 augustus 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Rolnr.: 6558589 RL EXPL 18-179
23 augustus 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] ,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
Verwerende partij in reconventie
gemachtigde: mr. drs. R.Müller,
tegen
de besloten vennootschap
Invorderingsbedrijf B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en IVB;

1.Procedure in conventie en reconventie

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het vonnis in het incident van de rechtbank Den Haag, Team handel van 27 december 2017;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2
Op 19 juni 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [eiseres] , bijgestaan door haar gemachtigde, en IVB, vertegenwoordigd door de heer [betrokkene 1] . Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.Feiten in conventie en reconventie

2.1
Op 14 oktober 2016 is tussen [eiseres] en IVB een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, waarop de algemene leveringsvoorwaarden van IVB van toepassing zijn (hierna te noemen de overeenkomst).
2.2
Zakelijk weergegeven, behelst de opdracht van [eiseres] aan IVB om een bedrag van
€ 2.275,00 te incasseren bij haar voormalige echtgenoot de heer [betrokkene 2] (hierna ook [betrokkene 2] ) uit hoofde van het tussen haar en [betrokkene 2] gesloten echtscheidingsconvenant.
2.3
IVB heeft op naam van [eiseres] [betrokkene 2] bij exploot van 15 maart 2017 (hierna ook te noemen: de dagvaarding) doen dagvaarden tegen de zitting van 29 maart 2017 van de kantonrechter te Leiden.
IVB heeft de dagvaarding niet bij het kantongerecht te Leiden aangebracht.
2.4
Bij e-mail van 14 maart 2017 heeft IVB [eiseres] het volgende laten weten:
“(…)
Geachte mevrouw [eiseres] ,
In zake dossierIN 109371het volgende:
Het betreft de factuur voor het griffierecht met factuurnummer 12720992.
We hebben besproken dat de factuur twee weken voor de zittingsdatum van uw debiteur voldaan dient te worden. De deurwaarder moet nog aan ons de datum doorgeven, dus we kunnen de datum nog niet noemen. De betaling dient tijdig te gebeuren. Indien dit niet tijdig gebeurt, loopt u het risico dat de zaak niet in behandeling wordt genomen.
U krijgt nog een melding in uw online portaal met daarin de zittingsdatum van uw debiteur.
(…)”
2.5
Artikel 9.3 van de algemene leveringsvoorwaarden van IVB luidt als volgt :
“9.3. Indien Cliënt een incasso-opdracht intrekt, buiten het Invorderingsbedrijf om een
betalingsregeling treft met de Debiteur, met de Debiteur een schikking treft, het Invorderingsbedrijf zonder enig bericht laat, de betaling zelf regelt, dan wel een verdere incassobehandeling in de weg staat, is het Invorderingsbedrijf niettemin gerechtigd over de gehele haar ter incasso gestelde vordering 15% commissie, een bedrag van €25,- (exclusief BTW) aan registratiekosten en overige kosten -waaronder onder meer alle verschuldigde kosten van derden, zoals buitendienst, leges, proces- en executiekosten- in rekening te brengen”.
2.6
Bij e-mail van 7 april 2017 heeft IVB aan [eiseres] het volgende laten weten:
“Geachte mevrouw [eiseres] ,
Inzake dossier IN 109371 het volgende:
U geeft aan te willen stoppen. Bij het intrekken van het dossier worden de kosten
zoals de incassokosten, dossierkosten en de uren tot op heden gewerkt door
belast. Conform de overeengekomen voorwaarden en tarieven, onder meer
ook artikel 9.3 van de algemene voorwaarden zal het dossier worden
afgewikkeld. Daarbij loopt u het risico veroordeeld te worden in de proceskosten
van de wederpartij.
Graag uw instructies.
Met vriendelijke groet,
Invorderingsbedrijf B.V.
W. Boeters”
2.7
[eiseres] heeft IVB bij exploot van 21 september 2017 in deze zaak in conventie gedagvaard voor de rechtbank Den Haag, sector civiel.
IVB heeft bij incidentele conclusie voor alle weren op de voet van artikel 110 Rv. aangevoerd dat de rechtbank Den Haag, sector civiel niet bevoegd is om van de vordering in conventie kennis te nemen.
2.8
Bij voormeld vonnis in incident van 27 december 2017 heeft de rechtbank Den Haag, team handel de zaak op de voet van artikel 71, tweede lid Rv. ter verdere behandeling verwezen naar de sector kanton van de rechtbank Den Haag.
2.9
Bij sommatie van 29 december 2017 heeft IVB aan [eiseres] voor haar werkzaamheden een bedrag van € 1.247,03 in rekening gebracht en daarop in mindering gebracht de door [eiseres] betaalde bedragen ad € 907,66, zodat resteert
€ 339,37.
2.1
De advocaat van IVB heeft IVB een bedrag van € 2.935,96 in rekening gebracht ter zake van de procedure tussen [eiseres] en IVB, die heeft geleid tot meergenoemd vonnis in het incident van 27 december 2017 van de rechtbank Den Haag, team handel.

3.Vordering in conventie, grondslag en verweer

3.1
[eiseres] vordert in conventie bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad :
1. te verklaren voor recht, dat IVB tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst jegens haar;
2. IVB deswege te veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiseres] dientengevolge heeft geleden, welke schade begroot wordt op de door [eiseres] aan IVB betaalde bedragen, alsmede de aan [eiseres] voor deze zaak door haar huidige gemachtigde in rekening gebrachte kosten voor rechtsbijstand, alsmede een vergoeding voor de door [eiseres] geleden immateriële schade, naar billijkheid te begroten op een bedrag van
€ 1.000,00 en het totaal van de schade te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf de datum dat IVB in gebreke kwam te verkeren (de datum dat de dagvaarding bij het kantongerecht diende te worden aangebracht);
3. IVB te veroordelen in de kosten van dit geding en voorts het bedrag van de proceskostenveroordeling te verhogen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten wanneer het totaal van deze bedragen niet zal zijn voldaan binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis;
4. IVB op voorhand te veroordelen in de kosten die door eiseres na het te dezen te wijzen vonnis dienen te worden gemaakt indien IVB niet, na daartoe te zijn verzocht, aan de veroordeling gevolg geeft.
3.2
[eiseres] legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, ten grondslag dat IVB wanprestatie jegens haar heeft gepleegd door de dagvaarding niet aan te brengen en door haar niet van te voren en duidelijk te waarschuwen dat dit het gevolg zou zijn wanneer [eiseres] niet tijdig aan IVB het verschuldigde griffierecht voor de procedure zou voldoen.
IVB heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.

4.Vordering in reconventie, grondslag en verweer

4.1
IVB vordert in reconventie [eiseres] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan IVB te voldoen de somma van € 3.349,26 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2018 tot de dag der algehele
voldoening en vermeerderd met de (werkelijke) kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris en de noodzakelijke verschotten voor de gemachtigde van IVB, zulks
met bepaling dat [eiseres] over het bedrag van deze proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de vijftiende dag na betekening van het te dezen te wijzen vonnis.
4.2
IVB legt hieraan ten grondslag dat [eiseres] de factuur van 29 december 2017 ad
€ 339,37 niet tijdig heeft voldaan. De rente over dit bedrag tot 5 april 2018 bedraagt
€ 11,33 en de buitengerechtelijke kosten inclusief BTW € 61,60.
4.3
Daarnaast heeft IVB, zo stelt zij, schade geleden tot een bedrag van € 2.936,96. Dit zijn de kosten die IVB heeft moeten maken omdat [eiseres] misbruik heeft gemaakt van procesrecht door de vordering in conventie bij de rechtbank Den Haag team handel aan te brengen terwijl het in de ogen van IVB een volstrekt kansloze zaak betreft die meteen bij de kantonrechter had moeten worden aangebracht.
4.4
[eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna -voor zover van belang- zal worden ingegaan.

5.Beoordeling in conventie en reconventie

5.1
Omdat de vorderingen in conventie en reconventie nauw met elkaar samenhangen, zal de kantonrechter de beide vorderingen hierna gezamenlijk behandelen.
5.2
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of IVB jegens [eiseres] wanprestatie heeft gepleegd door haar niet (deugdelijk) te waarschuwen dat IVB de dagvaarding niet bij het kantongerecht te Leiden zou aanbrengen, wanneer [eiseres] niet van te voren het door haar als eiseres in de procedure tegen [betrokkene 2] verschuldigde griffierecht aan IVB zou hebben voldaan. IVB voert aan dat de hiervoor onder 2.4 vermelde e-mail die deugdelijke waarschuwing bevat, zodat [eiseres] het aan zichzelf te wijten heeft dat de dagvaarding niet is aangebracht.
5.3
Van belang is om te constateren dat [eiseres] een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, met andere woorden : een consument.
Verder dient IVB bij het uitvoeren van haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen op de voet van artikel 7:401 BW. Bezien tegen de achtergrond van deze twee constateringen, bevat de inhoud van hiervoor onder 2.4 weergegeven e-mail niet een zodanige deugdelijke waarschuwing van de zijde van IVB dat [eiseres] daaruit had kunnen en moeten afleiden dat IVB bij niet tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht aan haar, IVB, de dagvaarding niet zou aanbrengen bij het kantongerecht te Leiden. Door het niet aanbrengen van de dagvaarding werd het immers een zekerheid -en niet alleen een risico- dat de vordering van [eiseres] op [betrokkene 2] door de kantonrechter niet een behandeling zou worden genomen.
Die zekerheid valt niet af te leiden uit voormelde e-mail. Daaruit volgt immers slechts dat er een kans bestaat dat de vordering van [eiseres] op [betrokkene 2] niet in behandeling wordt genomen. De conclusie moet dus zijn dat IVB jegens [eiseres] te kort is geschoten in de uitvoering van de 14 oktober 2016 tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht door de dagvaarding niet voor de zitting van 29 maart 2017 aan te brengen, zonder [eiseres] tijdig en deugdelijk te waarschuwen voor de gevolgen daarvan.
5.4
[eiseres] kan dus de schade die zij heeft geleden door deze wanprestatie van IVB vorderen. Deze schade kan in dit geding worden begroot op de door [eiseres] aan IVB betaalde bedragen. Door voormelde wanprestatie van IVB zijn immers de door IVB eerder verrichtte werkzaamheden en daarvoor aan [eiseres] in rekening gebrachte bedragen zinloos geworden.
5.5
Voorts kan uit de hiervoor onder 2.6 weergegeven e-mail van IVB van 7 april 2017 niet anders worden afgeleid dan dat IVB onderkend heeft dat [eiseres] de overeenkomst van 14 oktober 2016 wenste te beëindigen en dat IVB zich bij die wens neerlegt.
Uit de in zoverre door [eiseres] niet weersproken onder 2.9 weergegeven factuur van 27 december 2017 volgt dat [eiseres] aan IVB een bedrag van € 907,66 heeft betaald.
5.6
De gevolgtrekking van het voorgaande is dat de vordering van [eiseres] in conventie tot een bedrag van € 907,66 voor toewijzing vatbaar is. De gevorderde rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding in conventie, 21 september 2017, omdat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] IVB eerder in gebreke heeft gesteld. Gesteld noch gebleken dat [eiseres] schade heeft geleden die voldoet aan de maatstaven van artikel 6:106 BW, zodat de gevorderde immateriële schade niet voor toewijzing in aanmerking komt.
In reconventie moet het gevorderde bedrag van € 339,37 in hoofdsom (het restant van de factuur van 27 december 2017) plus de daarover gevorderde rente en de in verband daarmee gevorderde buitengerechtelijke kosten dan ook als onverschuldigd worden afgewezen.
Bij een afzonderlijke verklaring voor recht dat IVB jegens [eiseres] wanprestatie heeft gepleegd, heeft [eiseres] geen belang (meer).
5.7
IVB vordert in reconventie voorts vergoeding van de schade, die zij stelt geleden te hebben omdat [eiseres] misbruik heeft gemaakt van procesrecht door de vordering in conventie bij de rechtbank Den Haag, team handel aan te brengen, terwijl het in de ogen van IVB een volstrekt kansloze zaak betreft, die meteen bij de kantonrechter had moeten worden aangebracht. Met betrekking tot die vordering heeft het volgende te gelden.
5.8
Voorop moet worden gesteld dat (de raadsman van) [eiseres] de vordering in conventie meteen had moeten aanbrengen bij de sector kanton van de rechtbank Den Haag en dat het aanbrengen van die vordering bij de rechtbank Den Haag, team handel, in elk geval niet getuigt van een juist inzicht in de wettelijke bevoegdheidsverdeling tussen de rechtbank Den Haag, sector handel en de rechtbank Den Haag, sector kanton.
5.9
De vraag moet echter ook gesteld worden of IVB genoopt was om in dit geval inderdaad kosten te maken voor het inschakelen van een advocaat. Immers de rechtbank, sector handel, dient op de voet van artikel 72 Rv. ambtshalve te toetsen of zij absoluut bevoegd is van een vordering kennis te nemen, ook als het gaat om de beoordeling van vorderingen waarbij verstek wordt verleend. Daarbij komt dat de advocaat van IVB bij de rechtbank Den Haag, team handel, het verkeerde incident heeft opgeworpen, te weten dat de rechtbank Den Haag, team handel relatief onbevoegde zou zijn. Dat blijkt uit de kop van haar conclusie waarbij naar artikel 110 Rv. wordt verwezen.
De rechtbank Den Haag, team Handel, heeft echter desondanks ambtshalve gedaan wat zij moest doen, te weten de vordering in conventie in de stand waarin deze zich bevond op de voet van artikel 71, tweede lid Rv. verwijzen naar de sector kanton van de rechtbank Den Haag. Hieruit volgt dat ondanks de omstandigheid dat (de advocaat van) [eiseres] de zaak ten onrechte heeft aangebracht bij de rechtbank Den Haag, sector Handel, IVB zelf nodeloos kosten heeft gemaakt omdat de rechtbank Den Haag, team handel, ambtshalve op de voet van artikel 71, tweede lid Rv. heeft verwezen naar de sector kanton van de rechtbank Den Haag.
5.1
Uit hetgeen hiervoor onder 5.2 tot en met 5.6 is overwogen, volgt verder dat IVB de vordering in conventie ten onrechte heeft aangemerkt als kansloos.
5.11
De rechtsoverwegingen 5.9 en 5.10 leiden tot de conclusie dat de vordering van IVB ten bedrage van € 2.936,96 moet worden afgewezen, omdat IVB die kosten zelf nodeloos heeft gemaakt en de vordering in conventie niet kansloos is gebleken. De desbetreffende kosten dienen voor rekening van IVB te blijven.
5.12
De overige stellingen en weren van partijen in conventie en reconventie behoeven geen bespreking meer.
5.13
IVB zal als de in conventie en reconventie in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De door [eiseres] in conventie gevorderde buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen omdat gesteld noch gebleken is dat deze zijn gemaakt op een wijze zoals in artikel 6:96 BW bepaald.

6.Beslissing

De kantonrechter:
In conventie
- veroordeelt IVB om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 907,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 september 2017 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt IVB in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 357,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2018, waarvan € 180,00 als het aan de gemachtigde van [eiseres] toekomende salaris en veroordeelt IVB tot betaling van € 100,- aan nasalaris, voor zover [eiseres] daadwerkelijk nakosten zal maken, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
In reconventie
- wijst de vordering af;
- veroordeelt IVB in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 90,00 als het aan de gemachtigde van [eiseres] toekomende salaris;
- verklaart deze proceskosten veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2018.