ECLI:NL:RBDHA:2018:9345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
NL17.10519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een minderjarige Somalische jongen en de afwijzing door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een minderjarige Somalische jongen, die zijn aanvraag indiende op 13 mei 2016. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat het asielrelaas van de jongen ongeloofwaardig was. De jongen had verklaard dat hij bij terugkeer naar Somalië, specifiek naar Doolow, een reëel risico liep op ontvoering door Al Shabaab. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank stelde vast dat de verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de psychische toestand, leeftijd en opleidingsniveau van de jongen tijdens het nader gehoor. Ook werd geoordeeld dat de verweerder ten onrechte had gesteld dat er geen sprake was van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen de jongen en zijn oom en tante, die als zijn opvangouders fungeren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de aanvraag alsnog in behandeling moet worden genomen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10519

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. P. Scholtes,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. Ch.R. Vink.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan eiser verleend en geen uitstel van vertrek aan eiser verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 april 2018 (het aanvullende besluit) heeft verweerder eiser uitstel van vertrek verleend tot uiterlijk 12 oktober 2018 dan wel tot het moment dat een nieuw ambtshalve besluit over het al dan niet verlenen van uitstel van vertrek is genomen.
Eiser heeft naar aanleiding van het aanvullende besluit zijn beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.I. Farah. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Somalische nationaliteit. Op 13 mei 2016 heeft hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan zijn aanvraag ligt ten grondslag dat hij bij terugkeer naar Somalië, meer in het bijzonder naar zijn voormalige woonplaats Doolow, een reëel risico loopt op ontvoering door Al Shabaab en daarmee een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft tijdens de gehoren verteld dat hij en zijn familie in de negatieve belangstelling staan van Al Shabaab. Hij is Somalië ontvlucht nadat Al Shabaab zijn zus had ontvoerd en zijn vader ernstig had mishandeld.
Het bestreden besluit en het aanvullende besluit
2.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen omdat die niet is gebaseerd op omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder stelt dat eiser bij terugkeer naar Somalië, en naar Doloow in het bijzonder, geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Aan dit standpunt legt verweerder ten eerste ten grondslag dat niet geloofwaardig is dat eiser en zijn familie in de negatieve belangstelling van Al Shabaab staan en dat Al Shabaab zijn zus heeft ontvoerd en zijn vader ernstig heeft mishandeld. Eisers verklaringen hierover zijn summier, vaag en weinig gedetailleerd. Aan dit standpunt legt verweerder ten tweede ten grondslag dat Doolow blijkens het Algemeen Ambtsbericht over Zuid- en Centraal-Somalië van oktober 2017 onder controle staat van AMISOM – de vredesmacht van de Afrikaanse Unie – en de Somalische overheid.
2.2.
Verweerder heeft niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan eiser verleend, omdat daarvoor geen rechtsgrond bestaat. Volgens verweerder is uitzetting van eiser niet in strijd met artikel 8 van het EVRM en voldoet hij niet aan de criteria voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen (amv-beleid).
2.3.
Verweerder heeft eiser bij het aanvullende besluit, in afwachting van een advies van de medisch adviseur over zijn gezondheidstoestand en van een naar aanleiding daarvan te nemen besluit, uitstel van vertrek verleend voor de duur van maximaal een half jaar.
3. De voor deze zaak relevante bepalingen uit Richtlijn 2012/32/EU (Procedurerichtlijn), de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), het Vreemdelingenbesluit 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000 zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
Afwijzing asielaanvraag
4.1.
Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat het nader gehoor niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. In dit verband heeft hij de onder 4.2.1., 4.3.1. en 4.4.1. vermelde standpunten ingenomen.
4.2.1.
Eiser stelt ten eerste dat bij de uitvoering van het nader gehoor onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische toestand, leeftijd en opleidingsniveau. Zo is er niets gedaan met de duidelijke signalen van een psychische blokkade om over bepaalde onderwerpen te vertellen, is er niet snel genoeg gepauzeerd als hij emotioneel werd, zijn er te moeilijke vragen gesteld, is hij onder druk gezet om data te noemen en heeft het gehoor veel te lang geduurd.
4.2.2.
Vast staat dat een arts van Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) eiser op 29 juni 2016 heeft onderzocht op medische belemmeringen om te worden gehoord. In het daarvan opgemaakte rapport staat dat dergelijke belemmeringen niet bestonden.
4.2.3.
Uit het verslag van het nader gehoor blijkt het volgende. De hoormedewerker heeft eiser voorafgaand aan het nader gehoor op zijn gemak geprobeerd te stellen en gevraagd of hij in staat was het gesprek te voeren. Die vraag heeft eiser bevestigend beantwoord. Ook heeft die medewerker tijdens het gehoor verscheidene keren bij eiser geïnformeerd naar zijn toestand. De hoormedewerker heeft twee keer een pauze ingelast vlak nadat eiser emotioneel was geworden en hij daardoor moeite had te vertellen. Verder heeft de medewerker tegen eiser gezegd dat hij het moest zeggen als hij een vraag niet begreep en heeft zij verscheidene keren gevraagd of hij een vraag of een woord goed heeft begrepen. De hoormedewerker heeft ook regelmatig nagevraagd of zij een antwoord van eiser goed had begrepen.
4.2.4.
Verder blijkt uit het verslag van het nader gehoor dat het gehoor is begonnen om 9.10 uur en is geëindigd om 16.30 uur. Het gehoor is vier keer onderbroken voor een pauze en de totale duur van de pauzes bedraagt meer dan 3,5 uur. Dit betekent dat het gehoor effectief 4 uur heeft geduurd en over de gehele dag is gespreid. Er is telkens niet veel langer dan een uur achtereen gehoord, zo volgt uit het verslag van het nader gehoor.
4.2.5.
Gezien het voorgaande volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat bij de uitvoering van het nader gehoor, anders dan eiser stelt, voldoende rekening is gehouden met zijn psychische toestand, leeftijd en opleidingsniveau. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat eisers stelling dat hij onder druk is gezet om data te noemen geen steun vindt in het verslag van het nader gehoor. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn onder 4.2.1. weergegeven standpunt.
4.3.1.
Ten tweede stelt eiser dat hij de indruk heeft dat het nader gehoor in strijd met artikel 25, derde lid, van de Procedurerichtlijn is afgenomen door een medewerker die niet specifiek is opgeleid voor het afnemen van gehoren bij minderjarige vreemdelingen.
4.3.2.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift vermeld dat de desbetreffende hoormedewerker in het voorjaar van 2016 de cursus ‘Horen van AMV 12-18’ heeft gevolgd. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Gelet op die mededeling en op wat er is overwogen onder 4.2.2. tot en met 4.2.5. ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het nader gehoor in strijd met artikel 25, derde lid, van de Procedurerichtlijn is afgenomen door een medewerker die onvoldoende gekwalificeerd is voor het afnemen van gehoren bij minderjarige vreemdelingen. De rechtbank volgt eiser dus ook niet in zijn onder 4.3.1. weergegeven standpunt.
4.4.1.
Ten derde stelt eiser dat zijn verzoek om zijn oom toe te laten tot het nader gehoor ten onrechte is afgewezen.
4.4.2.
Door en namens eiser is voorafgaand aan het nader gehoor verzocht zijn oom toe te laten tot dat gehoor. Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat familieleden van minderjarige vreemdelingen alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden toegelaten tot een gehoor, bijvoorbeeld als de medische situatie daartoe aanleiding geeft. De rechtbank begrijpt dat deze praktijk niet is neergelegd in een beleidsregel. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser heeft beoordeeld aan de hand van een onjuist beoordelingskader. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank de argumenten van eiser om zijn oom toe te laten tot het nader gehoor moeten afwegen tegen de argumenten die daartegen pleiten.
4.4.3.
Door en namens eiser was het verzoek gedaan, omdat hij destijds nog erg jong was (net veertien jaar), hij traumatische gebeurtenissen had meegemaakt waardoor hij soms, zoals tijdens het eerste gehoor was gebleken, zeer emotioneel kon reageren en hij erg nerveus was. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf valide argumenten. Verweerder heeft daarentegen in het bestreden besluit noch ter zitting duidelijk gemaakt welke argumenten pleitten tegen het toelaten van eisers oom tot het nader gehoor. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank volgt eiser dus in zijn onder 4.4.1. weergegeven standpunt.
4.4.4.
De omstandigheid dat eisers oom ten onrechte niet is toegelaten tot het nader gehoor, leidt echter niet tot het oordeel dat het nader gehoor niet zorgvuldig is geweest. De reden hiervan is dat tijdens het gehoor voldoende rekening is gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden, dat eisers voogd van Nidos wel is toegelaten tot het gehoor en dat eiser ter zitting heeft gezegd dat hij tijdens het gehoor alles heeft kunnen vertellen wat hij wilde vertellen.
4.5.
Gezien al het voorgaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat het nader gehoor niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De onder 4.1. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
5.1.
Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder bij de beoordeling van zijn asielrelaas in strijd met overweging 33 van de Procedurerichtlijn onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische toestand, leeftijd en opleidingsniveau. Hij heeft vanwege de traumatische gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt, zijn daardoor ontstane posttraumatische stressstoornis, zijn jonge leeftijd en zijn lage opleidingsniveau niet over alles kunnen praten en niet alles goed kunnen onthouden. Bovendien had eiser ten tijde van zijn verblijf in Somalië onvoldoende tijdsbesef, waardoor hij niet kan benoemen op welke data de voor zijn asielrelaas relevante gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
5.2.
Verweerder heeft eiser in het bestreden besluit niet meer tegengeworpen dat hij niet heeft kunnen benoemen op welke data de voor zijn asielrelaas relevante gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Verder volgt uit het bestreden besluit dat verweerder, gezien eisers persoonlijke omstandigheden, niet van hem verlangt dat hij over alle gebeurtenissen (uitgebreid) kan verklaren. Wel verwacht verweerder dat eiser over het incident dat de directe aanleiding is geweest voor zijn vertrek uit Somalië voldoende kan verklaren.
5.3.
Gezien het voorgaande volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat hij bij de beoordeling van eisers asielrelaas voldoende oog heeft gehad voor eisers persoonlijke omstandigheden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat verweerder terecht stelt dat uit de medische stukken die eiser heeft ingebracht niet blijkt dat hij in het geheel niet in staat is te vertellen over de gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt. De onder 5.1. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Eiser heeft verder als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig acht dat hij en zijn familie in de negatieve belangstelling van Al Shabaab staan en dat Al Shabaab zijn zus heeft ontvoerd en zijn vader ernstig heeft mishandeld.
6.2.1.
Eiser heeft tijdens het nader gehoor verteld dat Al Shabaab met regelmaat naar de winkel van zijn vader kwam en daarbij zijn vader mishandelde en zijn winkel vernielde. Een paar keer was eiser ook in de winkel aanwezig toen Al Shabaab langskwam. Al Shabaab heeft telkens tegen hem gezegd dat hij zal worden meegenomen als hij groter is.
6.2.2.
Verweerder stelt dat niet geloofwaardig is dat eiser in de negatieve belangstelling staat van Al Shabaab. Hieraan legt hij ten grondslag dat, indien er een daadwerkelijk risico bestond op ontvoering van eiser door Al Shabaab, zijn ouders maatregelen zouden hebben genomen om dit te voorkomen. Volgens verweerder blijkt uit eisers verklaringen niet dat zijn ouders dergelijke maatregelen hebben genomen. Bovendien is het volgens verweerder niet logisch dat Al Shabaab eiser niet direct vanuit de winkel van zijn vader heeft meegenomen als zij daadwerkelijk in hem geïnteresseerd was.
6.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser tijdens het nader gehoor, anders dan verweerder stelt, wel heeft verteld dat zijn ouders maatregelen hebben genomen om te voorkomen dat hij door Al Shabaab zou worden meegenomen. Zo volgt uit pagina 18 van het verslag van het nader gehoor dat eiser heeft verteld dat hij na zijn meest recente bedreiging door Al Shabaab niet meer naar school is geweest, niet meer met zijn vader mee naar de winkel is gegaan en in feite niet meer buiten kwam. Ook volgt uit pagina 18 van het verslag van het nader gehoor dat eiser heeft verklaard dat zijn vader bezig was iemand te regelen die hem het land uit kon helpen. Deze verklaringen heeft verweerder, zoals eiser terecht stelt, ten onrechte niet bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas betrokken.
6.2.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder met zijn standpunt dat het niet logisch is dat Al Shabaab eiser niet direct vanuit de winkel van zijn vader heeft meegenomen, voorbijgaat aan eisers verklaringen – weergegeven op pagina’s 6, 10 en 15 van het verslag van het nader gehoor – dat Al Shabaab jongens die vijftien jaar of ouder of groot genoeg zijn om voor haar te vechten meeneemt en dat eiser op de momenten dat hij door Al Shabaab in de winkel werd aangesproken nog geen vijftien jaar en nog niet groot genoeg was. Verweerder heeft ook deze verklaringen ten onrechte niet bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken.
6.3.1.
Eiser heeft tijdens het nader gehoor verteld dat Al Shabaab op een dag naar de woning van zijn ouders is gekomen en vervolgens zijn zus heeft meegenomen en zijn vader heeft mishandeld. Verder heeft eiser verteld dat hij tijdens dit incident naar de woning van zijn buurman is gevlucht, waardoor hij een groot deel hiervan niet zelf heeft gezien of gehoord. Ook heeft eiser verteld dat zijn buurman op enig moment is gaan kijken bij de woning van zijn ouders, maar hem niet heeft willen vertellen wat er exact was gebeurd.
6.3.2.
Verweerder stelt dat niet geloofwaardig is dat Al Shabaab eisers zus heeft meegenomen en zijn vader heeft mishandeld. Hieraan legt hij ten grondslag dat eiser over dit incident zeer summier en weinig gedetailleerd heeft verklaard, terwijl dit de kern van zijn asielrelaas is en daarom mag worden verwacht dat hij uitgebreider hierover kan vertellen. Bovendien is het volgens verweerder niet logisch dat eiser aan zijn buurman niet meer informatie over (de afloop van) het incident heeft gevraagd.
6.3.3.
Eiser heeft zijn verklaringen over het incident waarbij zijn zus is ontvoerd en zijn vader is mishandeld deels gebaseerd op zijn eigen waarnemingen en deels op de informatie die hij van zijn buurman heeft gekregen. Uit pagina’s 13 en 14 van het verslag van het nader gehoor volgt dat hij heeft gezien dat zijn zus, op het moment dat Al Shabaab kwam, buiten water aan het halen was uit een watervat vlak voor hun huis, dat hij zijn zus heeft horen schreeuwen en dat hij zijn vader naar buiten heeft zien gaan en heeft horen smeken om zijn gezin met rust te laten. Daarna is hij naar eigen zeggen het huis uit gevlucht. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft eiser verder vermeld dat zijn vader, toen hij naar buiten ging, tegen hem riep “blijf in huis” en dat hij heeft gehoord dat zijn vader tegen Al Shabaab zei: “neem alsjeblieft mijn dochter niet mee”.
6.3.4.
Wat er is gebeurd nadat hij het huis van zijn ouders uit was gevlucht heeft eiser niet zelf gezien of gehoord, zo heeft hij verklaard. Voor zijn informatie hierover was hij afhankelijk van zijn buurman, die op enig moment bij het huis van eisers ouders is gaan kijken. Eiser heeft verklaard, zo volgt uit pagina’s 6 en 19 van het verslag van het nader gehoor, dat zijn buurman aan hem heeft verteld dat Al Shabaab zijn zus had meegenomen, zijn vader met een kolf van een geweer in zijn gezicht had geslagen, zodanig dat hij tanden is kwijtgeraakt en zijn schoolgenoot die in het huis ernaast woont, heeft vermoord. In zijn zienswijze heeft eiser naar voren gebracht dat hij aan zijn buurman heeft gevraagd meer te vertellen over wat er met zijn familie is gebeurd, maar dat zijn buurman heeft gezegd dat hij niet zoveel vragen moest stellen, omdat hij verdrietig zou worden van de antwoorden.
6.3.5.
Hoewel eisers verklaringen over wat hij zelf van het incident heeft gezien en gehoord niet heel uitgebreid zijn, zijn deze op een aantal specifieke punten wel gedetailleerd. Het bestreden besluit geeft er onvoldoende blijk van dat verweerder acht heeft geslagen op deze details. Voorts is er in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening mee gehouden dat eiser niet zelf heeft gezien of gehoord hoe het incident is afgelopen en dat hij voor zijn informatie hierover afhankelijk was van zijn buurman. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verteld wat hij van zijn buurman heeft vernomen en heeft voorts naar voren gebracht dat zijn buurman niet wilde ingaan op zijn vragen over de details van de afloop. Gelet hierop volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat verweerder hem niet terecht tegenwerpt dat hij niet meer kan vertellen over de afloop van het incident.
6.4.1.
Eiser heeft verder tijdens het nader gehoor verteld dat hij uit handen van Al Shabaab heeft kunnen blijven doordat hij het huis van zijn ouders via het raam aan de achterkant is ontvlucht en zich vervolgens heeft verscholen in het huis van zijn buurman. Tijdens het nader gehoor heeft hij een tekening gemaakt van de route die hij heeft afgelegd van het huis van zijn ouders naar het huis van zijn buurman.
6.4.2.
Verweerder stelt dat niet geloofwaardig is dat eiser aan Al Shabaab is ontsnapt. Aan dit standpunt legt hij ten grondslag dat dit verhaal niet past in het beeld dat in de ambtsberichten wordt geschetst van de handelwijze van Al Shabaab.
6.4.3.
Op de tekening van eiser is te zien dat Al Shabaab zich aan de voorkant van het huis van zijn ouders had opgesteld. Verder blijkt uit die tekening dat het huis van eisers buurman schuin achter het huis van zijn ouders ligt en dat aan de zijkant van het huis van zijn ouders een groepje bomen staat. Volgens eiser zorgen die bomen ervoor dat het zicht op de achterkant van het huis van zijn ouders en het huis van zijn buurman vanaf de plek waar Al Shabaab stond beperkt is.
6.4.4.
In het bestreden besluit staat dat deze tekening niet duidelijk maakt hoe eiser aan Al Shabaab heeft kunnen ontsnappen. Deze enkele mededeling geeft er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende blijk van dat verweerder deze tekening van eiser en de daaruit voortvloeiende omstandigheden, als vermeld onder 6.4.3., bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken. Dat had wel gemoeten. Bovendien heeft verweerder in het bestreden besluit niet uitgelegd welk beeld er in de ambtsberichten wordt geschetst van Al Shabaab en waarom eisers verhaal over zijn ontsnapping daar niet in zou passen.
6.5.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder het asielrelaas van eiser niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft beoordeeld en zijn standpunt dat niet geloofwaardig is dat eiser in de negatieve belangstelling van Al Shabaab staat en dat Al Shabaab zijn zus heeft ontvoerd en zijn vader ernstig heeft mishandeld in verschillende opzichten niet deugdelijk heeft gemotiveerd. In zoverre slaagt de onder 6.1. weergegeven beroepsgrond.
7.1.
Eiser heeft verder als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat de omstandigheid dat Doolow op dit moment onder controle staat van AMISOM en de Somalische overheid maakt dat eiser bij terugkeer naar Doolow geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser stelt dat de omstandigheid dat Doolow onder controle staat van AMISOM en de Somalische overheid niet betekent dat Al Shabaab daar niet meer aanwezig is en daar geen (ontvoerings)acties meer kan uitvoeren.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de kaart in bijlage 4.3. van het Algemeen Ambtsbericht Zuid- en Centraal Somalië 2017 blijkt dat Doolow op 25 augustus 2017 onder controle stond van AMISOM en de Somalische overheid. Eiser heeft geen informatie ingebracht waaruit blijkt dat dit inmiddels anders is. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat Doolow op dit moment nog steeds onder controle staat van AMISOM en de Somalische overheid.
7.3.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn onder 7.1. weergegeven standpunt verwezen naar het rapport ‘UNHCR position on returns to southern and central Somalia (update 1)’ van 30 mei 2016 van de UNHCR (United Nations High Commissioner for Refugees). Onder punt 8 van dat rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.
“ While Al-Shabaab has reportedly lost control of many of the cities and towns in the regions of central and southern Somalia, they still control some smaller towns and most rural areas thereby limiting overall access by the FGS [(toevoeging rechtbank) Federal Government of Somalia] and other actors even to the urban centres under government control. Furthermore, even in those cities that have been recovered by AMISOM […], the presence of Al-Shabaab is reported to remain significant at the urban periphery and in some parts of these cities. Reports suggest that the entity often establishes illegal checkpoints to control movements of goods and persons on major supply routes and infiltrates cities mainly at night to launch attacks. Some analysts maintain that it is more correct to say that the FGS “has influence” over these cities than to say that the cities are under the effective control of the FGS. […] Even in Mogadishu the FGS reportedly continues to face significant challenges in providing basic security to civilians.”
7.4.
Deze passage in het rapport van de UNHCR onderschrijft het standpunt van eiser dat de omstandigheid dat Doolow onder controle staat van AMISOM en de Somalische overheid niet zonder meer betekent dat Al Shabaab daar niet meer aanwezig is en geen (ontvoerings)acties meer kan uitvoeren. Verweerder heeft in het bestreden besluit over (deze passage uit) dit rapport van de UNHCR opgemerkt dat dit niet op eisers situatie van toepassing is, omdat hij afkomstig is uit een gebied dat onder controle staat van AMISOM en de Somalische overheid. Deze opmerking is naar het oordeel van de rechtbank niet juist, nu de aangehaalde passage juist gaat over gebieden en steden die onder controle staan van AMISOM en de Somalische overheid. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte in het bestreden besluit niet inhoudelijk ingegaan op dit standpunt van eiser en de aangehaalde passage uit het rapport van de UNHCR.
7.5.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het standpunt van verweerder dat eiser bij terugkeer naar Doolow geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM niet kan worden gedragen door de enkele mededeling dat Doolow op dit moment onder controle staat van AMISOM en de Somalische overheid. De onder 7.1. weergegeven beroepsgrond slaagt eveneens.
Weigering verblijfsvergunning regulier
8.1.
Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen hem en zijn oom en tante, met wie hij ruim twee jaar in gezinsverband samenwoont. De band tussen eiser en zijn oom en tante is hecht. Hij ziet zijn oom en tante als zijn tweede ouders.
8.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn oom en tante, omdat tussen hen geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’.
8.3.
Gelet op het feit dat eiser en zijn oom en tante al twee jaar in gezinsverband samenleven, moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat eisers oom en tante gedurende zijn minderjarigheid als opvangouders voor hem fungeren.
8.4.
Uit paragraaf B7/3.8.1. van de Vc volgt dat verweerder familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen een minderjarig kind en zijn opvangouders aanneemt als zij voldoende invulling geven aan hun relatie. Dit is een ander criterium dan het criterium ‘more than the normal emotional ties’, waaraan moet worden voldaan voor het aannemen van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen een (minderjarige) neef en zijn oom en tante. Nu eisers oom en tante fungeren als zijn opvangouders, heeft verweerder de relatie tussen hen ten onrechte beoordeeld op basis van het criterium ‘more than the emotionale ties’ en niet op basis van het criterium dat er voldoende invulling moet worden gegeven aan de relatie. Dit betekent dat het standpunt van verweerder dat er tussen eiser en zijn oom en tante geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM niet kan worden gedragen door de motivering in het bestreden besluit. In zoverre slaagt de onder 8.1. weergegeven beroepsgrond.
9.1
Eiser heeft vervolgens als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat hij niet aan de criteria voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het amv-beleid voldoet. Volgens eiser is er geen adequate opvang voor hem in Somalië. Hij heeft sinds het incident, waarbij Al Shabaab zijn zus heeft ontvoerd en zijn vader heeft mishandeld, geen contact meer met zijn ouders gehad. Hij weet niet waar ze zijn en of ze nog leven.
9.2.
Eén van de voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het amv-beleid is dat in het land van herkomst geen adequate opvang voor de minderjarige vreemdeling is. Volgens zijn beleid neemt verweerder het bestaan van adequate opvang in het land van herkomst in ieder geval aan als daar de ouders van de minderjarige vreemdeling aanwezig zijn.
9.3.
Vast staat dat eiser gedurende zijn verblijf in Somalië altijd met zijn ouders in Doolow heeft samengewoond. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen reden bestaat om aan te nemen dat zijn ouders niet meer in Doolow, althans in Somalië, wonen of niet meer in leven zijn. Eisers asielrelaas bevat geen aanknopingspunten voor een dergelijke aanname. De enkele, niet-onderbouwde stelling van eiser dat hij sinds het incident geen contact meer met zijn ouders heeft gehad, is eveneens onvoldoende om dat aan te nemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder er terecht van uit is gegaan dat eisers ouders in Somalië zijn en voor adequate opvang kunnen zorgen. Verweerder stelt dan ook terecht dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier op grond van het amv-beleid. De onder 9.1. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Weigering uitstel van vertrek
10. Verweerder heeft het bestreden besluit voor zover eiser daarbij geen uitstel van vertrek was verleend vervangen door het aanvullende besluit. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het aanvullende besluit.
11.1.
Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder de ingangsdatum van het hem verleende uitstel van vertrek ten onrechte heeft bepaald op 12 april 2018. Volgens eiser had de ingangsdatum daarvan moeten worden bepaald op 9 november 2017, de dag waarop hij de medische stukken heeft ingestuurd waarover de medisch adviseur zal adviseren.
11.2.
Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat eiser op dit punt gelijk heeft. Gelet hierop slaagt de beroepsgrond.
Conclusie
12. Het gevolg van het slagen van de onder 6.1., 7.1., 8.1. en 11.1. weergegeven beroepsgronden is dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en het aanvullende besluit wegens strijd met artikel 64 van de Vw.
Definitieve geschilbeslechting
13.1.
Nu de rechtbank het bestreden besluit en het aanvullende besluit vernietigt, moet zij op grond van artikel 8:41a van de Awb de mogelijkheid van definitieve geschilbeslechting onderzoeken. Verweerder moet pas ambtshalve beslissen over het al dan niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en over het al dan niet verlenen van uitstel van vertrek als hij de asielaanvraag van een vreemdeling afwijst. Daarom onderzoekt de rechtbank eerst of het geschil over de afwijzing van eisers asielaanvraag definitief kan worden beslecht.
13.2.
Gezien de overwegingen 6.1. tot en met 7.5. kan de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit tot afwijzing van eisers asielaanvraag niet in stand laten. De rechtbank kan op dit punt ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het niet aan haar maar aan verweerder is om eisers asielrelaas opnieuw op geloofwaardigheid te beoordelen. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen een nieuw besluit op eisers asielaanvraag te nemen. In dat nieuwe besluit dient verweerder de aanvraag alsnog in te willigen of de aanvraag alsnog deugdelijk gemotiveerd af te wijzen. Indien verweerder kiest voor het laatste en daarbij vasthoudt aan zijn onder 2.1. vermelde standpunten, zal hij in zijn nieuwe besluit moeten ingaan op wat in deze uitspraak daarover is overwogen.
13.3.
Nu de rechtbank het geschil over de afwijzing van eisers asielaanvraag niet definitief beslecht, ziet zij gelet op de tweede volzin van overweging 13.1. geen aanleiding het geschil over de overige onderdelen van het bestreden besluit en het aanvullende besluit, voor zover dat al mogelijk zou zijn, definitief te beslechten. Voor zover verweerder in het nieuw te nemen besluit opnieuw tot een afwijzing van eisers asielaanvraag komt, moet verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw ambtshalve beslissen over het al dan niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan eiser en, voor zover die verblijfsvergunning regulier niet wordt verleend, over het al dan niet verlenen van uitstel van vertrek aan eiser. Gelet op overwegingen 11.1. en 11.2. dient dergelijk uitstel te worden verleend vanaf 9 november 2017 tot een door verweerder nader te bepalen einddatum.
Proceskosten
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en het aanvullende besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzitter, en mr. I. Bouter en mr. B. van Velzen, leden, in aanwezigheid van M. Daşdemir, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2018.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

BIJLAGE

Richtlijn 2012/32/EU (Procedurerichtlijn)
Overweging 33 van de Procedurerichtlijn, voor zover hier van belang, luidt als volgt.
Bij het beoordelen van het belang van het kind dienen de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met inbegrip van diens achtergrond, terdege in aanmerking te nemen.
Op grond van artikel 25, derde lid, van de Procedurerichtlijn zorgen lidstaten ervoor dat:
ls een niet-begeleide minderjarige persoonlijk wordt gehoord over zijn verzoek om internationale bescherming zoals bedoeld in de artikelen 14 tot en met 17 en artikel 34, dat onderhoud afgenomen wordt door een persoon die de nodige kennis heeft van de bijzondere behoeften van minderjarigen;
een ambtenaar die beschikt over de nodige kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen de beslissing van de beslissingsautoriteit met betrekking tot het verzoek van een niet-begeleide minderjarige voorbereidt.
Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
Op grond van artikel 3.6a, eerste lid, van het Vb, voor zover hier van belang, kan bij afwijzing van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend:
a. aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het
EVRM;
c. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder b.
Op grond van artikel 3.48, tweede lid, van het Vb kan de verblijfsvergunning voorts worden verleend aan:
a. vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, en
b. andere vreemdelingen dan bedoeld in het eerste lid.
Op grond van artikel 6.1e, eerste lid, van het Vb wordt bij afwijzing van de eerste aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ambtshalve beoordeeld of er reden is voor toepassing van artikel 64 van de Vw, tenzij op grond van artikel 3.6a, eerste lid, alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning is verstrekt.
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf B7/3.8.1. van de Vc, voor zover hier van belang, luidt als volgt.
De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn opvangouders, mits aan de relatie voldoende invulling wordt gegeven.
De IND neemt familie- en gezinsleven aan tussen overige naaste bloedverwanten, zoals de broer of zus, de oom/tante en de neef/nicht, mits sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Paragraaf B8/6.1. van de Vc, voor zover hier van belang, luidt als volgt.
Op grond van artikel 3.48 Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid aan een amv als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
  • de vreemdeling is alleenstaand;
  • de vreemdeling is (nog) minderjarig;
  • de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;
  • voor de vreemdeling is in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naartoe kan gaan geen adequate opvang of het vertrek kan buiten de schuld van de vreemdeling niet plaatsvinden en hij heeft zich actief ingezet om zijn vertrek te realiseren.
De IND neemt het bestaan van adequate opvang in ieder geval aan als in het land van herkomst een familielid tot in de vierde graad aanwezig is.