Overwegingen
1. Eiser is van Guinese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 20 december 2017 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende relaas ten grondslag gelegd. Hij is geboren in Conakry en op zijn vierde/vijfde jaar is hij bij zijn oma in Kissidougou gaan wonen. Zijn oma werd verdacht van hekserij. Toen een oude man uit het dorp zijn oma duwde, heeft eiser een steen tegen diens hoofd gegooid. Daarna werd eiser ook van hekserij beticht. Na de dood van zijn oma heeft eiser vanaf zijn elfde levensjaar bij een tante van vaderskant gewoond. Haar echtgenoot had hier problemen mee. Na de dood van zijn moeder werd eiser door deze oom van vaderskant ervan beschuldigd dat hij zijn moeder had vermoord. Enige jaren later wilde deze oom dat eiser in het leger zou gaan. Ter voorbereiding daarop liet hij eiser op karateles gaan. Toen de zoon van deze oom ziek werd kreeg eiser hiervan de schuld en werd hij bedreigd. Eiser is toen naar zijn oom van moederskant gegaan. Samen met deze oom heeft eiser Guinee in mei 2017 verlaten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- dat eiser problemen heeft ondervonden met zijn oom van vaderskant, die hem verdenkt van hekserij.
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De verklaringen van eiser dat hij met hekserij in verband werd gebracht en daarom problemen heeft ondervonden van zijn oom van vaderskant acht verweerder niet geloofwaardig.
Volgens verweerder is daarom niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
5. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde verdenking van hekserij en de daardoor ontstane problemen niet geloofwaardig zijn.
7. Verweerder heeft gemotiveerd overwogen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zijn oma door de dorpelingen van hekserij werd verdacht. Ook heeft verweerder gemotiveerd overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hijzelf van hekserij werd beschuldigd. Volgens verweerder valt niet in te zien dat eiser van hekserij wordt beticht na het gooien van een steen. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de oude man naar wie hij een steen zou hebben gegooid en hij kan niet uitleggen waarom verdere represailles van de zijde van de oude man zijn uitgebleven. Met betrekking tot de gestelde problemen die eiser zou hebben ondervonden vanwege vermeende hekserij heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser ondanks deze verdenking gedurende een periode van vijf jaar zonder problemen bij zijn oom van moederszijde heeft gewoond. Eiser heeft niet duidelijk kunnen maken waarom deze oom hem de dood van eisers moeder en de ziekte van diens zoon verweet. Verweerder heeft ten slotte nog gewezen op andere ongerijmde verklaringen van eiser, waaronder die dat eiser op zijn vijftiende in militaire dienst werd gestuurd, terwijl dat in Guinee pas vanaf de leeftijd van 18 jaar mogelijk is, en de verklaring dat de oom eiser ter voorbereiding van militaire dienst op karatelessen heeft gestuurd.
Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser een en ander met het opperen van mogelijke verklaringen in de zienswijze niet heeft weerlegd. Eiser heeft verder het merendeel van de genoemde overwegingen met betrekking tot de gestelde hekserij niet betwist.
8. De stelling in het aanvullend beroepschrift dat eiser een lang, zeer gedetailleerd en coherent vrij relaas heeft afgelegd, leidt niet tot een geslaagd beroep, omdat dit niet afdoet aan de tegenwerpingen van verweerder. Hetgeen eiser verder in beroep aanvoert over de vastgestelde tegenstrijdige verklaringen over de oude man en eisers ongerijmde verklaringen over militaire dienst en karateles, laat de overige tegenwerpingen van verweerder onverlet. Eisers leeftijd biedt geen grond voor de stelling dat niet van eiser gevraagd kan worden om hierover inzichtelijk te verklaren.
9. Gezien het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom terecht op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw afgewezen.
10. Eiser heeft, onder verwijzing naar de conclusie van Advocaat-Generaal Mengozzi van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 15 juni 2017 in de zaak [naam1] tegen de Belgische Staat (zaak C-181/16), gesteld dat het terugkeerbesluit prematuur is, omdat de afwijzing van eisers asielaanvraag nog niet definitief is.
Uit het inmiddels in deze zaak gewezen arrest van het HvJ EU van 19 juni 2018 volgt echter dat het de lidstaten vrij staat om tegelijk met het afwijzen van de asielaanvraag een terugkeerbesluit te nemen, op voorwaarde dat de lidstaat waarborgt dat alle rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit worden geschorst in afwachting van de uitkomst van een tegen die afwijzing ingesteld beroep. In dit geval is op grond van artikel 82, eerste lid, van de Vw de werking van het besluit tot weigering van een verblijfsvergunning asiel, daaronder begrepen het terugkeerbesluit, opgeschort tot de uitspraak van de rechtbank.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.