ECLI:NL:RBDHA:2018:9318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
18.12138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 juli 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat Frankrijk inderdaad verantwoordelijk was voor de asielaanvraag, omdat eiser eerder een visum van Frankrijk had ontvangen en sindsdien het grondgebied van de lidstaten niet had verlaten. De rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor nader onderzoek naar de omstandigheden in Frankrijk, aangezien de Dublinverordening bepaalt dat de verantwoordelijkheid van een lidstaat automatisch ontstaat na het verstrijken van de reactietermijn.

Daarnaast heeft de rechtbank de vrees van eiser dat zijn aanvraag in Frankrijk niet in behandeling zou worden genomen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat Frankrijk zich moet houden aan de Europese wetten en verdragen en dat eiser in Frankrijk recht heeft op een fatsoenlijke opvang- en asielprocedure. Het beroep van eiser op het arrest Gnandi faalde ook, omdat hij tijdig een voorlopige voorziening had verzocht en er geen sprake was van een dreigende uitzetting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12138
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL18.12139, plaatsgevonden op 26 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Het staat voldoende vast dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op grond van de Dublinverordening [1] omdat aan eiser eerder een visum is verleend door Frankrijk. Eiser is met dit visum naar Europa gekomen en heeft sindsdien het grondgebied van de lidstaten niet meer verlaten. De rechtbank is van oordeel dat een nader onderzoek naar een uitgebleven antwoord op de claim van Nederland aan Frankrijk niet hoeft plaats te vinden. In de Dublinverordening is geregeld dat na het verstrijken van de reactietermijn de verantwoordelijkheid van een lidstaat automatisch ontstaat [2] . Er is ook geen verplichting voor verweerder die voortvloeit uit wet of regelgeving, om nader onderzoek te doen naar eisers verblijfsomstandigheden in Frankrijk. Eiser dient zelf te verklaren, als hij hierover iets naar voren wil brengen.
2. Vervolgens komt de vraag aan de orde of de situatie ten aanzien van de opvang of de asielprocedure in Frankrijk op dit moment zodanig slecht is dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken. Het door eiser ingebrachte artikel over de behandeling van migrantenkinderen bij de grens van Frankrijk met Italië, is niet voldoende om te concluderen dat Frankrijk geen fatsoenlijke opvang- en asielprocedure voor asielzoekers heeft. De rechtbank volgt eisers gestelde vrees niet dat zijn aanvraag in Frankrijk niet in behandeling genomen zal worden omdat hij met een visum is ingereisd. Frankrijk is verplicht zich te houden aan de Europese wetten en verdragen en zal toetsen of sprake is van geldige asielredenen en eiser ook opvang bieden. Mocht dit om welke reden dan ook niet gebeuren, dan kan eiser daartegen opkomen met behulp van een advocaat in Frankrijk. Verweerder kan nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
3. Ook eisers beroep op het arrest in de zaak Gnandi [3] faalt. Het uitgangspunt is dat als door een asielzoeker beroep wordt ingesteld tegen een afwijzende beslissing, dat dit rechtsmiddel effectief is. Door eiser kon beroep worden ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft tijdig een voorlopige voorziening verzocht. Er is rechtmatig verblijf [4] . Er is geen sprake geweest van een dreigende uitzetting en eiser heeft zijn opvang behouden terwijl zijn beroep dient.
4. Verweerder heeft terecht eisers aanvraag niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier, op 26 juli 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013
2.Artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Gnandi tegen België, C-181/16 (ECLI:EU:C:2018:465)
4.Artikel 8, aanhef en onder m, van de Vreemdelingenwet 2000