12.3Verweerder heeft na het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften een nader onderzoek verricht naar de financiële belangen van eiseres en naar de stand van zaken rond het door eiseres toegezegde onderzoek naar alternatieve ontwikkelmogelijkheden voor het perceel. Mede op basis van door eiseres verstrekte gegevens heeft verweerder de financiële belangen van eiseres vastgesteld.
Verweerder heeft verwezen naar een in opdracht van de gemeente door Kolpa Woningmakelaars verrichte hertaxatie van 2 mei 2017 waaruit volgt dat de waarde van het perceel/pand conform de huidige bedrijvenbestemming met een functieaanduiding [aanduiding] in volumineuze en perifere goederen € 2.690.000,- is. Het verschil tussen de aankoopwaarde en de door Kolpa Woningmakelaars getaxeerde waarde is volgens verweerder alleszins redelijk en zeker niet disproportioneel. Omdat de gemeente van aanvang af duidelijk heeft gemaakt zich te zullen blijven verzetten tegen de komst van [aanduiding] op het perceel, heeft eiseres welbewust het risico genomen dat zij het pand niet kan leveren aan Hoogvliet, aan wie eiseres het perceel inmiddels heeft verkocht. Naar de mening van verweerder is er sprake van een ‘fair balance’ tussen het algemeen belang en het belang van eiseres. Verweerder heeft eiseres en de notaris vóór de aangekondigde veilingdatum op de hoogte gesteld van het intrekkingsbesluit.
Eiseres heeft erkend dat zij het onderzoek naar alternatieve ontwikkelmogelijkheden stop heeft gezet zodra zij op de hoogte was geraakt van de aanstaande executieveiling. Dat is kennelijk op 14 oktober 2016 gebeurd. Eiseres heeft de gemeente toen niet meteen geïnformeerd. Verweerder leidt hieruit af dat eiseres als eerste partij de in september 2016 gemaakte afspraken terzijde heeft geschoven en vanaf medio oktober 2016 vol heeft ingezet op de bouw van een supermarkt, waarvan zij wist dat de gemeente die koste wat kost wilde voorkomen. De gemeente kreeg in november 2016 van verschillende kanten berichten dat eiseres gesprekken voerde met supermarktketens.
Volgens verweerder bestaat er een zwaarwegend planologisch belang bij het weren van een supermarkt op het perceel. Het toestaan van reguliere [aanduiding] buiten de bestaande centra is onwenselijk omdat dit kan leiden tot uitholling van de bestaande centra. Het is noodzakelijk om de bestaande detailhandelsstructuur te waarborgen en een goed woon- en leefklimaat in stand te houden.
13. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door zijn toezegging aan eiseres niet na te komen. Eiseres is niet gestart met de bouw op basis van een toezegging van verweerder dat hij de omgevingsvergunning niet zou intrekken. Deze toezegging is gedaan toen eiseres, ondanks het privaatrechtelijk kettingbeding, wilde gaan starten met de bouw. Het kettingbeding was voor haar alleen een beletsel om onbezwaard te kunnen leveren, niet om te bouwen. Het vervallen van dat kettingbeding is volgens eiseres dan ook niet een zodanig gewijzigde omstandigheid dat verweerder niet meer was gebonden aan zijn toezegging. Ook is het niet zo dat eiseres als eerste de afspraken met verweerder schond. Zij heeft slechts het onderzoek naar alternatieven opgeschort en daarvan was verweerder ten tijde van het primaire besluit niet eens op de hoogte. Bovendien was een supermarkt onderdeel van de alternatieven die eiseres zou onderzoeken.
Verder betoogt eiseres dat verweerder bewust misbruik heeft gemaakt van zijn intrekkingsbevoegdheid. De opsomming van intrekkingsgronden is limitatief en het herstellen van een vergissing van de gemeente staat niet in deze opsomming. Doel en strekking van de intrekkingsbevoegdheid is volgens de memorie van toelichting het voorkomen van ‘slapende’ of ‘latente’ vergunningen. Eiseres wilde echter beginnen met bouwen en het niet bouwen valt haar niet te verwijten. Uit artikel 4.2, eerste lid, van de Wabo leidt eiseres af dat de wetgever niet bedoeld heeft bestuursorganen de bevoegdheid te geven tot intrekking van een omgevingsvergunning over te gaan wanneer het niet gebruik maken hiervan niet aan de vergunninghouder kan worden tegengeworpen. Verweerder heeft bovendien op 15 november 2016 al besloten de omgevingsvergunning in te trekken, terwijl hij toen nog niet wist of er een aanvang was gemaakt met de werkzaamheden.
De planologische visie van provincie en gemeente is niet gewijzigd ten opzichte van het moment van vergunningverlening. Ook daarin kan dus geen reden worden gevonden om de omgevingsvergunning in te trekken, aldus eiseres. Verder vindt eiseres dat verweerder haar financiële belangen onzorgvuldig heeft onderzocht. Eiseres is van mening dat het rapport van Kolpa Woningmakelaars zodanig onvolledig en onjuist is dat hieraan feitelijk geen enkele waarde kan worden gehecht. Onder verwijzing naar het RICS Red Book heeft eiseres aangevoerd dat het rapport onzorgvuldig en onkundig is opgesteld. Los van de vraag of eiseres een risico heeft genomen, heeft dit risico zich pas verwezenlijkt door de onrechtmatige intrekking, aldus eiseres.
Volgens eiseres laat het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften geen enkele ruimte om het primaire besluit te handhaven. De geconstateerde onrechtmatigheden lenen zich hier naar hun aard niet voor. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 4:8 van de Awb. Indien het horen voorafgaand aan het primaire besluit had plaatsgevonden, had eiseres misverstanden bij de gemeente kunnen wegnemen en had het intrekkingsbesluit waarschijnlijk voorkomen kunnen worden. Dat inmiddels een hoorzitting heeft plaatsgevonden, kan dat gebrek niet herstellen, aldus eiseres.
14. Op grond van artikel 3:3 van de Awb gebruikt het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Op grond van artikel 4:8 van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
Op grond van artikel 7:13, zevende lid, van de Awb wordt, indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Op grond van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
15. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de periode van 26 weken na het verkrijgen van de omgevingsvergunning niet met de bouwwerkzaamheden is gestart. Verweerder was daarom in beginsel bevoegd om de omgevingsvergunning in te trekken. De vraag is of verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
16. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moeten bij de beslissing over intrekking van een omgevingsvergunning alle in aanmerking te nemen belangen worden betrokken en tegen elkaar worden afgewogen. Daartoe behoren naast de bescherming van planologische, stedenbouwkundige en welstandelijke inzichten, ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. Daarbij mag in aanmerking worden genomen of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1917.