ECLI:NL:RBDHA:2018:9147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
C/09/552187 / KG ZA 18-419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op Gemeenschapsmodelrecht in kort geding met verstekverlening

Op 25 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan in de zaak tussen XPLORYS HOLDING B.V. en 3 E TEKSTIL PAZARLAMA SANAYI TICARET LIMITED SIRKETI. Eiseres, XPLORYS HOLDING B.V., gevestigd in Broek op Langedijk, vorderde een verbod op inbreukmakende handelingen met betrekking tot haar Gemeenschapsmodel. Gedaagde, 3 E TEKSTIL PAZARLAMA SANAYI TICARET LIMITED SIRKETI, gevestigd in Turkije, is niet verschenen tijdens de zitting. De voorzieningenrechter verleende verstek op basis van artikel 15 lid 3 van het Haags Betekeningsverdrag, omdat de dagvaarding op de juiste wijze was betekend, ondanks dat gedaagde niet in persoon was bereikt.

De rechtbank oordeelde dat het spoedeisend belang van de vordering voldoende was aangetoond en dat gedaagde op de hoogte was van de procedure. De voorzieningenrechter was bevoegd om kennis te nemen van het geschil, aangezien eiseres in Nederland is gevestigd en gedaagde in Turkije. De vordering op basis van het Gemeenschapsmodel werd toegewezen, en gedaagde werd veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de inbreukmakende handelingen te staken. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat gedaagde in strijd handelde met het vonnis.

De proceskosten werden toegewezen aan eiseres, maar de rechtbank oordeelde dat de proceskostenopgaaf niet tijdig aan gedaagde was kenbaar gemaakt, waardoor de kosten niet op basis van artikel 1019h Rv konden worden begroot. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 2.906,14. De termijn voor het instellen van een hoofdzaak werd bepaald op zes maanden na de uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/552187 / KG ZA 18-419
Vonnis in kort geding van 25 juli 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
XPLORYS HOLDING B.V.,
gevestigd te Broek op Langedijk,
eiseres,
advocaten mr. L.K. Rutgers en mr. M.J. Odink te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
3 E TEKSTIL PAZARLAMA SANAYI TICARET LIMITED SIRKETI,
gevestigd te Avcilar/Istanbul, Turkije,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 mei 2018, met producties 1 tot en met 13;
  • het op 9 juli 2018 ter griffie ingekomen proceskostenoverzicht;
  • de mondelinge behandeling van 11 juli 2018, de aldaar getoonde stukken en door mr. Rutgers voorgedragen pleitnota;
  • de na de zitting op 11 juli 2018 ter griffie ingekomen e-mail van mr. Rutgers met daarbij afschriften van door mr. Rutgers op de mondelinge behandeling getoonde stukken;
  • het bericht namens de voorzieningenrechter van 13 juli 2018 waarbij eiseres in de gelegenheid is gesteld te verduidelijken op welke wijze de proceskosten aan gedaagde kenbaar zijn gemaakt;
  • de op 16 juli 2018 ter griffie ingekomen brief met drie bijlagen van mr. Odink.
1.2.
Tegen gedaagde is ter zitting op de voet van artikel 15 lid 3 Haags Betekeningsverdrag [1] verstek verleend. Daaraan lag het volgende ten grondslag.
1.3.
Het Haags Betekeningsverdrag is van toepassing omdat zowel Turkije als Nederland daarbij partij zijn. Eiseres heeft het voor gedaagde bestemde dagvaardingsexploot, inclusief de producties, op 8 mei 2018 betekend aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Den Haag, met achterlating van twee afschriften van het exploot en de Turkse vertaling ervan. Daarnaast is een afschrift van dat dagvaardingsexploot, inclusief de producties, met een Turkse vertaling gezonden aan de woonplaats van gedaagde, volgens het verzendbewijs per aangetekende post, al waar het blijkens het bewijs van aflevering op 14 mei 2018 is bezorgd.
1.4.
Niet is gebleken dat de dagvaarding overeenkomstig artikel 15 lid 1 (en 2) Haags Betekeningsverdrag is betekend of in persoon aan gedaagde is afgegeven. Op grond van artikel 15 lid 3 Haags Betekeningsverdrag kan de voorzieningenrechter echter in een kort geding verstek tegen een in het buitenland woonachtige gedaagde verlenen zonder dat in spoedeisende gevallen behoeft te blijken dat aan de voorwaarden van artikel 15 lid 1 Haags Betekeningsverdrag is voldaan. Wel zal – met inachtneming van de vereiste spoed – zoveel mogelijk overeenkomstig de doelstelling van het Haags Betekeningsverdrag, gewaarborgd moeten zijn dat een uitgebracht exploot degene voor wie het is bestemd daadwerkelijk heeft bereikt en – indien het zoals hier om een dagvaarding gaat – zo tijdig dat deze nog de mogelijkheid heeft verweer te voeren. [2]
1.5.
Gelet op het door eiseres gestelde inbreukmakend handelen, is het spoedeisend karakter van het door eiseres gevorderde voldoende aannemelijk geworden. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat gedaagde van de terechtzitting op de hoogte was en dat zij de dagvaarding tijdig heeft ontvangen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is telefonisch contact geweest met mevrouw [naam] (hierna: [naam]). [naam] heeft aangegeven werkzaam te zijn op/bij/als de “Dept. General Manager” van gedaagde en bovendien heeft zij op 25 mei 2018 gereageerd op een mail van eiseres naar info@babyjem.com.tr, vermeld op de website www.babyjem.com.tr als contact emailadres en met hetzelfde faxnummer alsmede de bedrijfsnaam van gedaagde. [naam] heeft verder verklaard dat een afschrift van het dagvaardingsexploot van 8 mei 2018, inclusief een Turkse vertaling daarvan, is ontvangen en dat zij van de bijzonderheden van de terechtzitting (datum, tijdstip en plaats) op de hoogte was. Gevraagd waarom er niemand aanwezig was, heeft mw. [naam] tijdens het telefoongesprek aangegeven daartoe geen aanleiding te zien. Het voorgaande, in combinatie met de onder punt 1.3 bedoelde verzend- en bezorgbevestiging, maakt dat voldoende gewaarborgd is te achten dat de dagvaarding gedaagde heeft bereikt en dat zij daarvan tijdig kennis heeft kunnen nemen.
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Voor de feiten en het gevorderde wordt verwezen naar het gestelde in de aangehechte kopie van de dagvaarding.
2.2.
De voorzieningenrechter is, nu gedaagde niet in een lidstaat van de EU is gevestigd terwijl eiseres in Nederland is gevestigd, voor zover eiseres haar vordering primair heeft gebaseerd op inbreuk op de in de dagvaarding vermelde Gemeenschapsmodel op de voet van de artikelen 80, 81 en 82 lid 2 GModVo [3] bevoegd tot kennisname van het geschil. De bevoegdheid strekt zich uit over de gehele Europese Unie.
2.3.
Voor zover eiseres haar vordering subsidiair op auteursrechtinbreuk (in Nederland) en meer subsidiair op slaafse nabootsing (in Nederland) heeft gebaseerd, is de voorzieningenrechter internationaal en relatief bevoegd nu die vorderingen verknocht moeten worden geacht met de gestelde inbreuk op het ingeroepen Gemeenschapsmodel en voorts gelet op artikel 6 Rv. [4]
2.4.
Het gevorderde komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen.
2.5.
Nu op basis van de primaire grondslag (Gemeenschapsmodelrecht) een verbod zal worden opgelegd, blijft een beoordeling van de overige grondslagen achterwege.
2.6.
Ter voorkoming van executieproblemen zal de termijn waarbinnen gedaagde de inbreukmakende handelingen moet staken, worden bepaald op 24 uur na betekening van dit vonnis.
2.7.
De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
2.8.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Eiseres vordert een volledige proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv. De opgave van eiseres sluit op in totaal € 11.150,14 exclusief BTW.
2.9.
Gelet op de eisen van een goede procesorde worden de proceskosten in een verstekprocedure slechts overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h Rv begroot, indien zij bij dagvaarding reeds zijn opgegeven en gespecificeerd dan wel, indien zij pas na dagvaarding worden opgegeven en gespecificeerd, aan de niet-verschenen gedaagde(n) kenbaar zijn gemaakt, bijvoorbeeld door aangetekende verzending per post of afzonderlijke betekening. [5]
2.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aan dit vereiste niet voldaan. In het afschrift van het dagvaardingsexploot dat per aangetekende post aan gedaagde is verzonden en waarvan hiervoor is geoordeeld dat aannemelijk is dat het gedaagde tijdig heeft bereikt, ontbreekt een proceskostenopgaaf (al dan niet als productie). Het is dan ook niet aannemelijk dat de (eerste) proceskostenopgaaf gedaagde heeft bereikt. Eiseres betoogt dat de (aanvullende) proceskostenopgaaf aan gedaagde kenbaar is gemaakt. Ter onderbouwing van haar betoog beroept eiseres zich erop dat de (aanvullende) proceskostenopgaaf op 10 juli 2018 als bijlage per e-mail aan gedaagde is gezonden en dat die e-mail en de bijlage ook per fax aan gedaagde is gestuurd en op de door Microsoft Outlook en door de faxapparatuur gegenereerde leveringsbevestigingen. Aangenomen al dat bedoelde berichten de (aanvullende) proceskostenopgaaf bevatten – de inhoud van het faxbericht kan aan de hand van de overgelegde stukken niet worden vastgesteld –, zijn de leveringsbevestigingen onvoldoende om te kunnen aannemen dat gedaagde van de inhoud van bedoelde berichten ook kennis heeft genomen. De leveringsbevestigingen tonen bestens aan dat de berichten aan de geadresseerde(n) zijn toegezonden en in diens (digitale) postbus zijn bezorgd. De enkele toezending van een bericht per e-mail en per fax betekent echter nog niet zonder meer dat van het bericht ook kennis is genomen door de geadresseerde(n). [6] Eiseres heeft geen andere stukken overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat gedaagde de berichten heeft gezien.
2.11.
Hierbij komt dat als gedaagde al van de bedoelde e-mail en/of fax kennis heeft genomen, die omstandigheid evenmin leidt tot een begroting van de proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv. Immers, gedaagde heeft in die situatie niet eerder dan 24 uur vóór de zitting voor het eerst kennisgenomen van de hoogte van de proceskosten. Dat is te laat. Gedaagde, die in het buitenland gevestigd is, kon op dat moment een tijdige verschijning in deze procedure om adequaat verweer te voeren (tegen de proceskosten) in redelijkheid niet meer realiseren.
2.12.
De proceskosten worden gelet op het voorgaande toegewezen conform het liquidatietarief. De kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op € 2.906,14, bestaande uit € 980,- voor salaris advocaat + € 626,- aan griffierecht + € 1.234,14 aan deurwaarderskosten (inclusief vertaling) + € 66,- koerierskosten.
2.13.
De termijn voor het instellen van een hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv zal worden bepaald op zes maanden na heden.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het Gemeenschapsmodelrecht van eiseres met nummer 002810978-001 in de Europese Unie te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder om de productie, het in het verkeer brengen, verkopen of anderszins verhandelen, dan wel voor het één en ander aan te bieden, in te voeren of in voorraad hebben van producten die inbreuk maken op hiervoor bedoeld model te staken en gestaakt te houden,
3.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan, of, ter keuze van eiseres, van € 250,-- voor iedere keer dat gedaagde in strijd handelt of laat handelen met het bepaalde in 3.1, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt,
3.3.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 2.906,14,
3.4.
bepaalt de termijn voor het instellen van een hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv op zes maanden na heden,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2018.

Voetnoten

1.Het op 15 november 1965 te Den Haag tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken.
2.HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7192.
3.Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen.
4.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.Hof Den Haag 22 februari 2011, zaaknr. 200.073.680/01, Burger tegen Stichting Ideëel Verzekeren, IEF 9434, IEPT 20110222.
6.Vgl. Rb. Den Haag 12 mei 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5087.