4.2Bij brief van 4 oktober 2017 heeft verweerder alsnog een reactie gegeven op de zienswijze van eiser. Verweerder heeft toegegeven dat in de praktijk na 1 januari 2015 in een aantal zaken verblijfsvergunningen zijn verleend op grond van de voorwaarden, die vóór 1 januari 2015 golden. Dit is veroorzaakt doordat de gewijzigde regelgeving onjuist is vertaald in instructies en aanvraagformulieren. Na constatering van deze situatie heeft verweerder direct actie ondernomen om de onjuiste uitvoeringspraktijk te beëindigen. Verweerder is gehouden om de aanvragen van na 1 januari 2015 te toetsen aan de per die datum gewijzigde en gepubliceerde regelgeving (Staatsblad 2014, 404). Eiser kan geen aanspraak maken op een gelijke behandeling als in de zaken waarin na 1 januari 2015 ten onrechte alsnog een verblijfsvergunning is verstrekt.
5. Eiser kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en voert, samengevat, het volgende aan.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard en verweerder dient in de proceskosten te worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit tot stand is gekomen zonder dat de zienswijze van eiser in de beoordeling is betrokken.
Ten aanzien van eiser had op grond van het gelijkheidsbeginsel dienen te worden beslist ingevolge het beleid dat gold tot aan de brief van verweerder van 1 juni 2017 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (TK, vergaderjaar 2016-2017, 32 824, nr. 197). Dat het bestreden besluit is genomen na de publicatie van de brief van 1 juni 2017 maakt dit niet anders. De behandeling van de aanvraag is immers gebeurd op of kort voor 28 februari 2017, hetgeen uit de brief van verweerder van 28 februari 2017 blijkt, waarin is gesteld dat de aanvraag niet compleet zou zijn en dat de overgelegde kopie van eisers diploma niet zou voldoen. Op 22 maart 2017 is door verweerder een gewaarmerkte kopie van het diploma van eiser ontvangen. Daarmee kon op de aanvraag worden beslist, maar dit is ten onrechte nagelaten. Als verweerder op 22 maart 2017 had beslist, was ook aan eiser een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend. Deze verblijfsvergunning dient alsnog aan eiser te worden verleend. Subsidiair stelt eiser dat verweerder aan hem de leges dient te vergoeden.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat de zienswijze tijdig is ontvangen op
8 september 2017 en dat in het bestreden besluit ten onrechte niet op de zienswijze is gereageerd. Verweerder is echter bij brief van 4 oktober 2017 alsnog op de zienswijze ingegaan, zodat de brief van 4 oktober 2017 als een nadere motivering van het bestreden besluit dient te worden aangemerkt. Nu eiser in beroep op deze nadere motivering heeft kunnen reageren, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad doordat de zienswijze niet bij de totstandkoming van het bestreden besluit is betrokken. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht het procedurele gebrek in de bestuurlijke fase te passeren. Omdat er geen sprake is van een situatie dat eiser eerst in beroep een reactie op zijn zienswijze heeft ontvangen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de per 1 januari 2015 gewijzigde voorwaarden voor verlening van een vrijstelling van het inburgeringsvereiste. De vraag die hier voorligt, is of aan eiser desalniettemin een vrijstelling van het inburgeringsvereiste dient te worden verleend op grond van de vóór 1 januari 2015 geldende regelgeving en het feit dat verweerder ook na die datum maar vóór 1 juni 2017 aan personen met een onderwijskwalificatie als die van eiser verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd heeft verleend. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de vergunningverleningen waarop eiser zich beroept, een resultaat zijn van een onjuiste praktijk, ontstaan doordat de gewijzigde regelgeving onjuist is vertaald in instructies en aanvraagformulieren. Nadat verweerder van het bestaan van deze onjuiste praktijk op de hoogte is geraakt, heeft verweerder direct maatregelen genomen om die praktijk te beëindigen en heeft dit bekendgemaakt door publicatie van de eerdergenoemde brief van 1 juni 2017. Gesteld noch gebleken is dat verweerder na deze datum alsnog vrijstellingen van het inburgeringsvereiste, en daarmee vergunningen voor onbepaalde tijd, heeft verleend op grond van de voorgaande onjuiste praktijk.
De stelling van eiser dat indien verweerder op of omstreeks 22 maart 2017 op de aanvraag zou hebben beslist, aan eiser een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zou zijn verleend, doet hier niet aan af. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij –
ingevolge vaste jurisprudentie – niet gehouden is om gemaakte fouten te herhalen, maar bevoegd is om een onjuiste praktijk per direct te beëindigen. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
Verweerder heeft voorts terecht geen aanleiding hoeven zien om de voor in behandeling neming van de aanvraag verschuldigde leges terug te storten. Eiser is meerdere malen in de gelegenheid gesteld om de aanvraag in te trekken met terugbetaling van de leges. Nu voor het in behandeling nemen van een aanvraag leges zijn verschuldigd en eiser heeft volhard in zijn aanvraag, kan er niet worden gezegd dat de leges ten onrechte zijn betaald.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.