ECLI:NL:RBDHA:2018:9127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
NL17.10671
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod en asielaanvraag van Oekraïense nationaliteit

Op 26 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Oekraïense eiseres die een asielaanvraag had ingediend. De eiseres, die op 22 augustus 2017 uit Oekraïne naar Polen was vertrokken met een geldig Schengenvisum, arriveerde op 4 of 5 september 2017 in Nederland. Op 7 september 2017 diende zij een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, op 15 september 2017 trok zij deze aanvraag in, waarna de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar oplegde. De eiseres was niet in persoon verschenen tijdens de zitting, maar werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de eiseres door het indienen van de asielaanvraag had aangegeven langdurig verblijf in Nederland te beogen, wat niet strookte met het doel van het Schengenvisum. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het inreisverbod af te zien. De eiseres had niet aangetoond dat zij rechtmatig verblijf had in Nederland op het moment van de intrekking van haar asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van het opgelegde inreisverbod.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om de voorwaarden van hun verblijfsstatus en de gevolgen van het intrekken van een asielaanvraag goed te begrijpen. De rechtbank wees erop dat de eiseres in de bestuurlijke fase geen van haar stellingen had gestaafd, wat haar zaak verzwakte. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10671

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. Vermeij),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2018. Eiseres is niet in persoon verschenen, doch heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft de Oekraïense nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] 1993. Eiseres is naar eigen zeggen rond 22 augustus 2017 uit Oekraïne vertrokken naar Polen, waar zij met een door Polen afgegeven geldige Schengenvisum is ingereisd. Vervolgens is zij via Duitsland naar Nederland gereisd en daar op ongeveer 4 of 5 september 2017 aangekomen.
1.2
Eiseres heeft op 7 september 2017 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.3
Op 12 september 2017 heeft een aanmeldgehoor plaatsgevonden. In dit gehoor heeft eiseres, voor zover hier van belang, verklaard dat haar paspoort en documenten zijn gestolen na haar komst in Nederland, maar dat zij hiervan geen aangifte heeft gedaan.
1.4
Op 13 september 2017 heeft verweerder een voornemen uitgebracht om de asielaanvraag van eiseres af te wijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, alsmede om aan eiseres een inreisverbod van twee jaar op te leggen op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000.
1.5
Bij brief van 14 september 2017 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder medegedeeld dat eiseres de asielaanvraag wenst in te trekken. Daarbij is tevens medegedeeld dat eiseres over een geldig, door de Poolse autoriteiten afgegeven visum beschikt, nog maar kort in Nederland verblijft, zeker korter dan 90 dagen, en dat zij wenst te vertrekken. Eiseres verzoekt verweerder om van het opleggen van een inreisverbod af te zien.
1.6
Op 15 september 2017 is eiseres gehoord inzake de intrekking van de asielaanvraag en de oplegging van een inreisverbod. In dit gehoor heeft eiseres verklaard dat zij de asielaanvraag intrekt en dat zij een geldig Schengenvisum heeft en dus toerist is. Eiseres heeft verklaard dat zij bezwaar heeft tegen het inreisverbod, omdat zij graag in Europa wil wonen en werken, en niet terug wil naar Oekraïne. Eiseres heeft verklaard dat zij in Nederland een partner genaamd [naam] heeft die eiseres op internet heeft leren kennen en dat zij haar twee keer in het echt heeft ontmoet. Ook heeft eiseres vrienden en naasten in de Europese Unie, waaronder een nichtje in Italië. Voorts heeft eiseres een mogelijkheid om in Tsjechië te gaan werken in een ski-resort.
1.7
Op 15 september 2017 heeft eiseres haar asielaanvraag ingetrokken.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiseres medegedeeld dat nu eiseres haar asielaanvraag heeft ingetrokken, het rechtmatig verblijf van eiseres geëindigd is. Op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 dient eiseres binnen vier weken Nederland te verlaten. Dit besluit wordt aangemerkt als een terugkeerbesluit.
Gelet op artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000 wordt aan eiseres tevens een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiseres heeft niet met documenten onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat zij in het bezit zou zijn van een door een andere EU-lidstaat afgegeven verblijfstitel. Uit het feit dat de Poolse autoriteiten een visum aan eiseres hebben verstrekt, kan bezwaarlijk de conclusie worden getrokken dat eiseres in Polen thans rechtmatig verblijf heeft. Eiseres heeft voorts niet met stukken onderbouwd dat sprake is van beschermingswaardig gezins- of familieleven met een partner in Nederland genaamd [naam] en een nichtje in Italië. Evenmin heeft eiseres haar stelling onderbouwd dat zij een baan in Tsjechië heeft. Verweerder komt dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven om af te zien van het opleggen van een inreisverbod dan wel de duur daarvan te verkorten.
3. Eiseres heeft bij brieven van 13 oktober 2017, 21 februari 2018 en 5 maart 2018 de gronden van het beroep aangevuld. Eiseres heeft erkend dat haar paspoort niet gestolen is. Eiseres heeft foto’s van de bladzijden van haar paspoort waaruit het Schengenvisum en in- en uitreisstempels blijken, overgelegd. Uit de stempels blijkt volgens eiseres dat zij het Schengengebied is ingereisd op 16 augustus 2017 en dat zij op 5 oktober 2017 is teruggekeerd naar Oekraïne. Tegen deze achtergrond dient van de aanwezigheid van een geldig visum te worden uitgegaan. Nu eiseres op 15 september 2017 nog rechtmatig verblijf had, heeft verweerder op die datum ten onrechte het terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod opgelegd. Ook tegen de achtergrond van het uitzicht van eiseres op een aanstelling in een ski-resort in Tsjechië en haar band met haar nichtje in Italië is het opleggen van een inreisverbod niet gerechtvaardigd.
Eiseres beroept zich voorts op een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:726) en stelt dat verweerder overeenkomstig het bepaalde in WBV 2017/3 (Stct. 31 maart 2017, nr. 17943) expliciet had dienen te vragen of eiseres verschoonbare redenen had om de asielaanvraag in te trekken, en niet had mogen volstaan met het slechts overwegen dat er geen bijzondere individuele redenen waren op grond waarvan geen inreisverbod mag worden opgelegd.
Eiseres heeft voorts een arbeidscontract met een ski-resort in Tsjechië overgelegd en gesteld dat zij sinds 15 december 2017 werkzaam is bij dat resort en daar zal blijven werken tot
25 februari 2018.
Ter zitting is namens eiseres aangevoerd dat zij in het bedoelde ski-resort het afgelopen skiseizoen gewerkt heeft en vervolgens naar Oekraïne is teruggekeerd, alwaar zij thans verblijft. Eiseres wil het komende skiseizoen weer in Tsjechië werken.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het verslag van het gehoor “veilig land van herkomst” van 12 september 2017 blijkt dat verweerder op dat moment op de hoogte was van informatie uit het systeem EU-VIS dat aan eiseres door Polen een Schengenvisum (type C) voor 90 dagen was afgegeven, met een geldigheidsduur van 9 december 2016 tot 10 december 2017. Eiseres heeft verklaard dat zij dit visum heeft aangevraagd met het doel om in Polen de nabijgelegen plaatsen dichtbij de Oekraïense grens te bezoeken. Eiseres heeft daarbij voorafgaande aan het bestreden besluit eveneens niet aannemelijk gemaakt dat zij de termijn van die 90 dagen niet had overschreden. Wat hier ook zij, het beroep kan niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden gelet op het navolgende.
4.1
Met ingang van 11 juni 2017 mogen de burgers van Oekraïne op grond van Verordening 2017/850 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 (PB L133 van 22 mei 2017) visumvrij reizen en verblijven op Schengensgebied voor de duur van 90 dagen (de zogenaamde vrije termijn) binnen een periode van 180 dagen, mits er voldaan wordt aan de daarvoor gestelde voorwaarden in de Verordening (EG) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (de Schengengrenscode, hierna: SGC).
4.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseres door het indienen van een asielaanvraag te kennen heeft gegeven dat zij langdurig verblijf in Nederland beoogde, hetgeen een ander doel betreft dan het kort verblijf waarvoor aan haar een Schengenvisum is verleend, of waarvoor de vrije termijn is bedoeld. Eiseres voldeed aldus niet aan de in artikel 6, eerste lid, onder c, van de SGC neergelegde toegangsvoorwaarde dat het doel van het voorgenomen verblijf kan worden gestaafd. Om deze reden is dan ook geen sprake geweest van een recht op een vrije termijn dan wel op een recht op verblijf op grond van het eerdergenoemde Schengenvisum.
Met de intrekking van de asielaanvraag is tevens een einde gekomen aan het rechtmatig verblijf dat eiseres in afwachting van een asielbeschikking had. Verweerder was dan ook bevoegd om ten aanzien van eiseres een terugkeerbesluit uit te vaardigen.
4.3
Ingevolge artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000 kan Onze Minister een inreisverbod uitvaardigen tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten.
Ingevolge artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb 2000 bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren.
Ingevolge artikel 6.5a, tweede lid, van het Vb 2000 bedraagt, in afwijking van het eerste lid, de duur van het inreisverbod ten hoogste één jaar, indien het betreft de vreemdeling die de vrije termijn, bedoeld in artikel 3.3, heeft overschreden met meer dan drie dagen maar niet meer dan 90 dagen.
4.4
Uit het overwogene onder rechtsoverweging 4.2 volgt dat artikel 6.5a, tweede lid, van het Vb 2000 niet op eiseres van toepassing is, omdat er geen sprake was van een rechtmatig verblijf op grond van de vrije termijn. Dit betekent dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar kan worden opgelegd omdat in dit geval de hoofdregel van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb 2000 van toepassing is. Hiermee heeft verweerder gehandeld conform het beleid beschreven in het WBV 2017/3, inhoudend dat een inreisverbod kan worden uitgevaardigd tegen een vreemdeling die zonder verschoonbare reden de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt voordat een beslissing is genomen, terwijl aanwijzing bestaat dat de aanvraag niet kansrijk geacht moet worden. Daarbij moet blijkens de toelichting in het WBV 2017/3 bijvoorbeeld worden gedacht aan een vreemdeling die afkomstig is uit een veilig land van herkomst. In dit geval wordt oplegging van een inreisverbod met een duur van twee jaar gerechtvaardigd geacht. Immers, ook indien de asielaanvraag niet zou worden ingetrokken, zou bij een afwijzing van de asielaanvraag in het algemeen een inreisverbod met een duur van twee jaar worden opgelegd, aldus de toelichting in het WBV 2017/3.
4.5
De stelling van eiseres dat zij niet is gevraagd of er sprake is van een verschoonbare reden voor de intrekking van de asielaanvraag, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover sprake is van een procedureel gebrek, ziet de rechtbank aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, nu ook in beroep niet is gebleken dat van een verschoonbare reden voor de intrekking van de asielaanvraag sprake is geweest en evenmin is gebleken dat eiseres in haar belangen is geschaad doordat zij over het bestaan van een dergelijke reden niet expliciet is bevraagd. Hierbij is van belang dat eiseres over de intrekking van haar asielverblijf voorafgaand overleg met haar gemachtigde heeft gehad en haar gemachtigde verweerder heeft geïnformeerd dat eiseres de asielaanvraag wil intrekken. Op dat moment was het in WBV 2017/3 opgenomen beleid gepubliceerd en in werking getreden, en was eiseres in het voornemen erop gewezen dat indien zij van mening is dat verweerder vanwege het bestaan van individuele omstandigheden van het uitvaardigen van een inreisverbod dient af te zien, eiseres deze omstandigheden in de zienswijze kan aanvoeren. Het bestaan van een verschoonbare reden voor de intrekking van de asielaanvraag, is een dergelijke individuele omstandigheid. Het was dan ook aan eiseres om indien een dergelijke omstandigheid aanwezig is, daarover te verklaren. In het intrekkingsgehoor is aan eiseres daartoe voldoende gelegenheid geboden en is uitleg gegeven over de gevolgen die een intrekking van de asielaanvraag met zich teweeg brengt. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder bij het opleggen van een inreisverbod aan eiseres onzorgvuldig te werk is gegaan.
4.6
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht tegen het voornemen om een inreisverbod op te leggen in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. Eiseres heeft in de bestuurlijke fase geen van haar stellingen gestaafd. Gelet op de ex-tunc toetsing in beroep in een zaak als thans aan de orde, kunnen de in beroep verstrekte gegevens niet aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit afdoen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of plaatsing daarvan in het digitale dossier.