ECLI:NL:RBDHA:2018:9127
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Inreisverbod en asielaanvraag van Oekraïense nationaliteit
Op 26 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Oekraïense eiseres die een asielaanvraag had ingediend. De eiseres, die op 22 augustus 2017 uit Oekraïne naar Polen was vertrokken met een geldig Schengenvisum, arriveerde op 4 of 5 september 2017 in Nederland. Op 7 september 2017 diende zij een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, op 15 september 2017 trok zij deze aanvraag in, waarna de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar oplegde. De eiseres was niet in persoon verschenen tijdens de zitting, maar werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de eiseres door het indienen van de asielaanvraag had aangegeven langdurig verblijf in Nederland te beogen, wat niet strookte met het doel van het Schengenvisum. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het inreisverbod af te zien. De eiseres had niet aangetoond dat zij rechtmatig verblijf had in Nederland op het moment van de intrekking van haar asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van het opgelegde inreisverbod.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om de voorwaarden van hun verblijfsstatus en de gevolgen van het intrekken van een asielaanvraag goed te begrijpen. De rechtbank wees erop dat de eiseres in de bestuurlijke fase geen van haar stellingen had gestaafd, wat haar zaak verzwakte. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.