6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich op 3 januari 2018 twee keer schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Allereerst heeft hij een pan met hete olie in het gezicht van [slachtoffer] gegooid en vervolgens heeft hij hem in zijn arm gestoken. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer. [slachtoffer] heeft door het handelen van de verdachte diverse brandwonden en een steekwond opgelopen. De verdachte mag van geluk spreken dat het steekincident geen desastreuze gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad.
Daarbij komt dat dit grove geweldsdelict in de eigen woning van de verdachte heeft plaatsgevonden en dat de buurman van de verdachte op de bewuste ochtend wakker is geworden naar aanleiding van geschreeuw uit de woning van de verdachte. Even later werd hij geconfronteerd met het slachtoffer, die helemaal onder het bloed zat, voor zijn deur. Ook de medewerkers van het nabijgelegen verzorgingstehuis ‘ [naam 1] ’ hebben kennisgenomen van het gewelddadige handelen van de verdachte wat met zich brengt dat gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden aangewakkerd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In dat verband blijkt uit zijn strafblad van 13 juni 2018 dat hij in het verleden veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest en dat hij de onderhavige feiten heeft gepleegd gedurende de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. De verdachte is ook eerder voor een poging tot zware mishandeling veroordeeld en veel van de door hem gepleegde strafbare feiten heeft hij begaan onder invloed van alcohol, zo ook deze feiten.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat – gelet op de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte – een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden is. De vraag moet dan nog worden beantwoord of er daarnaast aanleiding bestaat om aan de verdachte een TBS met dwangverpleging op te leggen, zoals gevorderd door de officier van justitie. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro justitia rapporten van dr. [naam 2] , psychiater, van 20 maart 2018 en van drs. [naam 3] , klinisch psycholoog, van 31 maart 2018. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking, een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en persoonlijkheidsproblematiek. Psychiater Vinkers denkt daarbij aan antisociale persoonlijkheidstrekken en psycholoog [naam 3] aan antisociale- en paranoïde trekken. Zowel de psychiater als de psycholoog stellen dat de genoemde stoornissen en gebrekkige ontwikkeling ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde aanwezig waren en dat er een verband bestaat tussen de vastgestelde problematiek van de verdachte en het plegen van de ten laste gelegde feiten. Zij adviseren dan ook om het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Psychiater [naam 2] adviseert verder om de verdachte als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel onder (klinische) behandeling te stellen van een verslavingsinstelling om daarna geleidelijk naar meer zelfstandigheid toe te werken. Alhoewel psycholoog [naam 3] zich in principe kan vinden in dit advies, twijfelt hij aan de haalbaarheid hiervan, gelet op het volledige gebrek aan besef en inzicht bij de verdachte in de aanwezige problematiek, zijn wantrouwen jegens hulpverleners en het gebrek aan motivatie voor behandeling. Deze forse beperking in acht nemend, geeft psycholoog [naam 3] ook in overweging om de verdachte een TBS met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de psychiater en de psycholoog op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt de deskundigen dan ook in hun bevindingen en legt die ten grondslag aan haar beslissing. De rechtbank stelt vast dat er ten tijde van het plegen van de delicten een stoornis was bij de verdachte. Tegen die achtergrond zal de rechtbank de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Palier van 27 maart 2018. De verdachte heeft aanvankelijk niet aan een rapportage van de reclassering willen meewerken, maar uiteindelijk toch de verklaring van geen bezwaar aan de reclassering verzonden. Deze verklaring heeft de reclassering echter te laat ontvangen. Er is volgens de reclassering bij de verdachte sprake van alcoholisme en een cognitieve beperking. Een klinische behandeling gericht op deze problematiek is nodig, maar behoort binnen een regulier voorwaardelijk kader niet tot de mogelijkheden, in aanmerking genomen de ervaringen met de verdachte op het punt van onttrekking aan voorwaarden en vermijding van zorg en ondersteuning in het verleden. De verdachte heeft geen inzicht in zijn problematiek, er is sprake van een hoge mate van onmacht en hij is onvoldoende gemotiveerd voor een behandeling, aldus de reclassering. De kans dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal gaan plegen, is groot. Op grond hiervan heeft de reclassering geadviseerd om een maatregelrapportage aan te vragen om de mogelijkheden van een TBS met voorwaarden (hierna: de maatregelrapportage) nader te onderzoeken.
Uit de retourzending rapportageverzoek van 20 juni 2018 is gebleken dat de verdachte – in overleg met zijn raadsman – weloverwogen het besluit heeft genomen om geen medewerking te verlenen aan het opstellen van een maatregelrapportage, zodat een TBS met voorwaarden niet haalbaar is. Een TBS met dwangverpleging lijkt volgens de reclassering dan nog de enige mogelijkheid om de verdachte te behandelen voor de problematiek die aan zijn terugkerend delictgedrag ten grondslag ligt.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de vereisten voor oplegging van een TBS met dwangverpleging voldaan, omdat de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder sub 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en er bij de verdachte tijdens het begaan van deze bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis bestond en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
De rechtbank is van oordeel dat deze ziekelijke stoornis, mede gelet op de aard en ernst van de gepleegde feiten, zodanig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De verdachte heeft zowel bij de reclassering als ter terechtzitting laten blijken dat hij niet bereid is om mee te werken aan een TBS met voorwaarden. Tegen die achtergrond is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat aan de verdachte een TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd.
Met betrekking tot de duur van de TBS met dwangverpleging overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 38e, eerste lid, Sr volgt dat de duur van de TBS met dwangverpleging een periode van vier jaren niet te boven gaat, tenzij sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen (kortom een geweldsmisdrijf). De feiten waarvoor de TBS met dwangverpleging wordt opgelegd betreffen pogingen tot zware mishandeling. Dat zijn geweldsmisdrijven en dat betekent dat de TBS met dwangverpleging dan ook ongemaximeerd is.