ECLI:NL:RBDHA:2018:9055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
C/09/503372 / HA ZA 16-61
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Estische vonnissen in Nederland en de gevolgen voor de betrokken partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres, voorheen bekend als [naam], en gedaagde, wonende in Estland. De rechtbank diende te oordelen over de erkenning van eerder in Estland gewezen vonnissen, die door gedaagde waren ingediend als verweer tegen de vorderingen van eiseres. Eiseres had in Estland een procedure aangespannen die leidde tot verschillende vonnissen, waaronder een vonnis van het Supreme Court van Estland. Gedaagde stelde dat de vorderingen van eiseres niet-ontvankelijk verklaard moesten worden, omdat de Estische vonnissen in Nederland erkend dienden te worden, en dat deze vonnissen kracht en gezag van gewijsde hadden verkregen.

De rechtbank overwoog dat de Brussel I-Verordening van toepassing was, aangezien de procedure in Estland vóór de intrekking van deze verordening was ingesteld. De rechtbank concludeerde dat de Estische vonnissen geldig waren en dat er geen reden was om aan de authenticiteit van de overgelegde stukken te twijfelen. Eiseres had niet voldoende onderbouwd dat de erkenning van de Estische vonnissen in strijd was met de Nederlandse openbare orde of dat de procedures in Estland niet eerlijk waren verlopen. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van de Estische vonnissen niet in strijd was met het Nederlandse recht en dat de vorderingen van eiseres moesten worden afgewezen.

De rechtbank wees het gevorderde af en veroordeelde eiseres in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde werden begroot op € 10.830,00. Dit vonnis bevestigt de erkenning van buitenlandse vonnissen in Nederland, mits deze voldoen aan de voorwaarden van de Brussel I-Verordening.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/503372 / HA ZA 16-61
Vonnis van 4 juli 2018
in de zaak van
[eiseres],
voorheen geheten [naam],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres,
advocaat mr. S.W. van Zijll te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2], Estland,
gedaagde,
advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 augustus 2017;
  • de akte van 18 december 2017 van gedaagde;
  • de antwoordakte van 16 januari 2018 van eiseres.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Erkenning Estische vonnissen?

2.1.
Het meest verstrekkende verweer van gedaagde is dat eiseres in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat haar vorderingen moeten worden afgewezen, omdat in Estland al definitief is beslist ter zake van het geschil van partijen, en de Estische vonnissen in Nederland moeten worden erkend.
Het betreft de volgende vonnissen:
het vonnis van 22 mei 2014 van het Harju County Court;
het vonnis van 5 maart 2015 van het Tallinn Circuit Court;
het vonnis van 20 mei 2015 van het Supreme Court.
2.2.
Gedaagde heeft afschriften van voormelde vonnissen in het geding gebracht en voorts nog:
  • een krachtens artikel 54 en 60 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de Brussel I-Verordening) afgegeven certificaat ter zake het vonnis van het Harju County Court van 22 mei 2014;
  • een krachtens artikel 53 van de Verordening (EG) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de herschikte verordening) afgegeven certificaat ter zake het vonnis van het Tallinn Circuit Court van 5 maart 2015,
  • een brief van 20 november 2017 van het Supreme Court waarin de afgifte van het vonnis van het Supreme Court van 20 mei 2015 wordt bevestigd. De vertaling van deze brief luidt als volgt:
“Reply to request
On 14’ of November 2017 you requested a certificate in civil case no 2-15-4995 confirming the entry into force of the court ruling made on 20 of May 2015 by which the Supreme Court refused to accept the petition in civil case 3-7-1-2-297.
According to Code of Civil Procedure (CCP) 694 part 4 judgments of the Supreme Court and rulings on refusal to accept an appeal in cassation enter into force on the date they are made public and are not subject to appeal. According to CCP 679 part 7 the result of adjudication of a request for the acceptance of an appeal in cassation is published immediately on the website of the Supreme Court. Therefore the abovementioned Supreme Court ruling came into force on 20d of May 2015.
According to CCP 458 part 1 a notation certifying the entry into force of a judgment is issued, based on the application of a participant in the proceeding and the court file, by the court office of the county court which adjudicated the matter. Code of Civil Procedure does not provide legal basis for Supreme Court to issue a separate certificate about the entry into force of Supreme Court ruling.
Sincerely
Ragne Loog
Secretary”
- een brief van de Estische advocaat van gedaagde, waarin hij de Estische procedure uiteen zet, onderschrijft dat het vonnis van het Supreme court kracht en gezag van gewijsde heeft verkregen en waarin hij toelicht waarom van het vonnis van het Supreme Court geen certificaat als hiervoor bedoeld kan worden verkregen.
2.3.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de erkenning van de genoemde beslissingen moet worden geweigerd.
2.4.
De Brussel I-Verordening is met ingang van 10 januari 2015 ingetrokken, maar blijft van toepassing op rechtsvorderingen die voor deze dag zijn ingesteld. Nu eiseres op 31 januari 2014 de Estische procedure tegen gedaagde heeft ingesteld, is op de erkenning van de Estische vonnissen de Brussel I-Verordening van toepassing.
2.5.
De Brussel I-Verordening is gebaseerd op het wederzijds vertrouwen van de lidstaten in elkaars rechtssystemen en rechterlijke instanties. Dit wederzijds vertrouwen heeft geleid tot een bindend stelsel van bevoegdheidsbepalingen dat door alle gerechten van de lidstaten moet worden geëerbiedigd. Bovendien komt het wederzijds vertrouwen tot uitdrukking in de fase van de erkenning en tenuitvoerlegging van elkaars beslissingen. Ingevolge de Brussel I-Verordening worden in een lidstaat (zoals Estland) gegeven beslissingen in de overige lidstaten zonder vorm van proces erkend en in geen geval wordt overgaan tot een onderzoek van de juistheid van de gegeven beslissing.
2.6.
Vast staat dat de Estische vonnissen daadwerkelijk tussen partijen zijn gewezen. Met de overgelegde, hiervoor benoemde documenten, heeft gedaagde voorts voldoende aangetoond dat de Estische vonnissen geldig zijn en in Estland in kracht van gewijsde zijn gegaan. Er is geen reden om aan de authenticiteit van de overgelegde stukken te twijfelen en binnen het stelsel van de Brussel I-Verordening kan niet van gedaagde worden verlangd de betreffende stukken te legaliseren. Voldoende is ook gebleken dat en waarom het Supreme Court in dit geval geen certificaat afgeeft. Eiseres kan niet worden gevolgd in haar stelling dat de Estische vonnissen ongeldig zijn, omdat de daarbij behorende processen-verbaal ontbreken. Geen van de officiële stukken wijst daar op en zij heeft deze stelling ook niet onderbouwd. Ook de enkele – niet onderbouwde – stelling van eiseres dat de authenticiteit van de (gedateerde en ondertekende) brief van het Supreme Court, en de vertaling daarvan, niet kan worden vastgesteld kan haar niet baten. De inhoud van de brief is in lijn met de wetsartikelen van het Estische procesrecht, waarop de Estische advocaat in zijn brief ook wijst, en met het betoog van deze advocaat. Bovendien heeft eiseres niet aangewezen op welke punten de vertaling van het origineel afwijkt, terwijl er redelijkerwijs van uit kan worden gegaan dat zij, afkomstig uit Estland en met de Estische nationaliteit, de Estische taal machtig is, dan wel zich eenvoudig van assistentie op dit punt kan voorzien. Het is niet nodig dat gedaagde nog nadere stukken overlegt.
Strijd met de Nederlandse openbare orde?
2.7.
Verder stelt eiseres dat de erkenning van de Estische vonnissen in strijd is met de openbare orde van Nederland, zoals bedoeld in artikel 34, lid 1, van de Brussel I-Verordening, omdat de rechtbank in haar tussenvonnis van 30 november 2016 heeft geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is, terwijl zij, door de erkenning van de Estische vonnissen, in feite Estisch recht in plaats van het Nederlands recht toepast.
2.8.
De enkele omstandigheid dat in de Estische vonnissen Estisch recht is toegepast, terwijl de rechtbank Nederlands recht zou toepassen, levert volgens vaste jurisprudentie geen strijd met de openbare orde op. Dit argument treft geen doel.
2.9.
Bovendien meent eiseres dat de gerechtelijke procedures die hebben geleid tot de Estische vonnissen niet eerlijk zijn verlopen, zodat door de Estische gerechten is gehandeld in strijd met artikel 6 EVRM. Zij betoogt op meerdere fronten te worden tegengewerkt door haar ex-echtgenoot. Hij heeft haar via hun kinderen, waaronder gedaagde, bedrogen, bestolen en gechanteerd. Daarnaast heeft hij via zijn kennissen binnen een politieke partij in Estland leden van de rechterlijke macht beïnvloed, teneinde ervoor te zorgen dat de rechterlijke beslissingen in de (echtscheidings)procedures en ook in de procedures die hebben geleid tot de Estische vonnissen in het nadeel van eiseres zouden uitvallen.
2.10.
Eiseres heeft al hetgeen zij omtrent beïnvloeding in deze procedure heeft gesteld –tegenover de betwisting door gedaagde – op geen enkele wijze met objectieve stukken onderbouwd. Haar stelling is uitsluitend gebaseerd op de suggestie dat haar ex-echtgenoot leden van de rechterlijke macht in Estland via kennissen heeft beïnvloed. Dat deze beïnvloeding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, heeft eiseres niet concreet gemaakt. Zij heeft voornamelijk gewezen op het, in haar ogen, oneerlijke verloop van diverse gerechtelijke procedures die in het kader van de scheiding van haar ex-echtgenoot zijn gevoerd. Wat er in het kader van de betreffende (echtscheidings)procedures ook zou zijn voorgevallen (dit staat voorshands niet vast), dit zegt niets over het verloop van de procedures die hebben geleid tot de Estische vonnissen. Eiseres heeft daarnaast nog een aantal stukken ter onderbouwing van haar stelling ingediend, maar dit betreffen uitsluitend eigen verklaringen, die niet met objectieve gegevens zijn gestaafd.
2.11.
Voor zover eiseres stelt dat de Estische rechtspraak in zijn algemeenheid corrupt is en derhalve ook in de procedures die hebben geleid tot de Estische vonnissen, wordt ook daaraan voorbij gegaan. Deze enkele suggestie, zonder concrete onderbouwing, is onvoldoende om het uitgangpunt van het wederzijds vertrouwen van de lidstaten in elkaars rechtssystemen en rechterlijke instanties terzijde te stellen.
2.12.
Tot slot heeft eiseres nog inhoudelijke bezwaren tegen de Estische vonnissen naar voren gebracht. Deze bezwaren stuiten er op af dat in geen geval wordt overgaan tot een onderzoek van de juistheid van de gegeven beslissing (artikel 33, lid 1 van de Brussel I-Verordening).
Exclusieve bevoegdheid Nederlandse rechter?
2.13.
Eiseres stelt voorts dat de Estische vonnissen niet kunnen worden erkend, omdat niet de Estische rechter maar de Nederlandse rechter exclusief bevoegd was een oordeel te geven over de vorderingen van eiseres, die betrekking hadden op in Nederland gelegen onroerend goed. Naar de rechtbank begrijpt beoogt eiseres zich hiermee te beroepen op artikel 35, lid 1, van de Brussel I-Verordening, dat voorziet in de mogelijkheid erkenning van een buitenlands vonnis te weigeren als dit vonnis tot stand is gekomen in strijd met een exclusieve bevoegdheidsgrond.
2.14.
Artikel 22, aanhef en sub 1, van de Brussel I-Verordening bepaalt, voor zover van belang, dat ongeacht de woonplaats bij uitsluiting bevoegd zijn voor zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen: de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is.
2.15.
Anders dan eiseres stelt is genoemde bepaling – die restrictief moet worden toegepast – niet van toepassing op haar in Estland ingestelde vordering. Die vordering strekte immers tot terugbetaling van het aan gedaagde geschonken bedrag, op de grond dat eiseres zich, wegens grove ondankbaarheid van gedaagde, (terecht) uit deze schenkingsovereenkomst had teruggetrokken. Dit valt niet onder de genoemde exclusieve bevoegdheid.
Ontbreken samenhang vorderingen?
2.16.
Tot slot stelt eiseres dat de Estische vonnissen weliswaar grotendeels zijn gebaseerd op hetzelfde feitencomplex, maar deze niet betrekking hebben op hetzelfde onderwerp als waarop de vorderingen in onderhavige zaak betrekking hebben. Deze stelling gaat niet op. Eiseres heeft in Estland een gerechtelijke procedure tegen gedaagde gevoerd over de mondelinge schenkingsovereenkomst en de algehele volmacht. Precies deze geschilpunten spelen in de onderhavige zaak een rol, zij het dat eiseres in dit geding niet exact dezelfde vorderingen jegens gedaagde heeft ingesteld, wat – mede – kan worden verklaard door verschillen in het materiële recht.
Gevolgen erkenning van de Estische vonnissen
2.17.
Uit het voorgaande volgt dat de redenen die eiseres heeft opgevoerd ter weigering van de erkenning van de genoemde beslissingen geen doel treffen. Ook overigens is niet gebleken van gronden die zouden moeten leiden tot de weigering van de erkenning van de Estische vonnissen. De Estische vonnissen komen daarmee in Nederland voor erkenning in aanmerking en hebben hier te lande dezelfde werking als in Estland. Naar de rechtbank begrijpt, ook uit de toelichting van de Estische advocaat, kunnen zaken waarin een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is gewezen niet opnieuw in een Estisch gerecht worden beoordeeld. De vonnissen hebben daar kracht en gezag van gewijsde verkregen. Dit is voor de Nederlandse rechter leidend.
2.18.
In de Estische vonnissen is een inhoudelijk oordeel gegeven over de schenkingsovereenkomst, hetgeen heeft geleid tot een afwijzing van het door eiseres in Estland gevorderde. Nu in onderhavige zaak hetzelfde geschil en feitencomplex aan de orde is, is de rechtbank aan de daarover gegeven oordelen gebonden. Dit laat geen andere slotsom toe dan dat het gevorderde ter zake van de afgifte van de onherroepelijke algehele volmacht en de terugbetaling van het schenkingsbedrag moet worden afgewezen. De schenkingsovereenkomst staat immers vast, deze bevatte niet de door eiseres gestelde voorwaarden en aan gedaagde kan daarom niet worden bevolen opnieuw een onherroepelijke algehele volmacht ten aanzien van het appartement en alle eventuele opbrengsten uit vervreemding, bezwaring en verhuur aan eiseres af te geven. Nu eiseres, gezien het voorgaande, niet kan worden gevolgd in haar stelling dat zij de economische eigendom van het appartement heeft behouden en gedaagde, door het intrekken van de algehele volmacht, onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat zij het appartement niet langer kan verkopen en te gelde maken, en een andere grondslag is gesteld noch gebleken, moet ook haar vordering tot de betaling van vervangende woonkosten tot haar overlijden worden afgewezen. Aan bewijslevering en/of een onderzoek door het Internationaal Juridisch Instituut komt de rechtbank niet toe.
Proceskosten
2.19.
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure hebben te dragen. De kosten aan de zijde van gedaagde worden tot op heden begroot op:
  • € 1.533,00 voor verschuldigd griffierecht;
  • € 9.297,00voor forfaitair salaris advocaat (3 punten á € 3.099,-- (tarief VII)).
€ 10.830,00

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het door eiseres gevorderde af;
3.2.
veroordeelt eiseres in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 10.830,--;
3.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 2008