Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
h.o.d.n. [naam] Advocaten,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 november 2016 (hierna: het tussenvonnis);
- de akte na tussenvonnis van de zijde van [eiser] , met producties 19 tot en met 35;
- de antwoordakte na tussenvonnis van de zijde van mr. [gedaagde] , met productie G12;
- de brief van 19 juni 2017 van de zijde van [eiser] , met productie 36;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 4 juli 2017;
- de brief van 13 juli 2017 van de zijde van [eiser] , met productie 37.
2.De verdere beoordeling
‘Ad 4. PensioenDe door ons beide afzonderlijk opgebouwde pensioenrechten bij onze vorige en huidige werkgevers vanaf de datum van ons samenlevingscontract tot het moment van beëindiging van ons huwelijk (1 juli 2002) zal wederzijds gelijkelijk verdeeld worden.’In het concept-echtscheidingsconvenant van juni 2003 en december 2003 (productie 3 en 4 van mr. [gedaagde] ) is de peildatum 1 juli 2002 genoemd. Bij het opstellen van deze concepten zijn [eiser] en [A] er weliswaar van uitgegaan dat zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Niets duidt er evenwel op dat hun gezamenlijke bedoeling om de vermogensrechtelijke gevolgen van hun echtscheiding per de datum van hun feitelijke uiteengaan in te doen treden afhankelijk was van het huwelijksvermogensregime waaronder zij waren gehuwd. De peildatum van 1 juli 2002 in die concepten wijkt evenzeer af van het toen geldende wettelijk uitgangspunt voor de huwelijksgemeenschap. Destijds (tot 1 januari 2012) gold op grond van artikel 1:93 BW de datum van ontbinding van het huwelijk als peildatum voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap en daarmee voor de bepaling van de omvang van die gemeenschap. Bovendien hebben zij vanaf 1 juli 2002 een financieel gescheiden huishouding gevoerd en heeft [eiser] de woning te Noordwijkerhout aangekocht, waarbij er geen enkel aanknopingspunt is dat zij toen hebben beoogd dat de betaling van rente en de aflossing van de hypothecaire geldlening, die zij ter zake (gezamenlijk) zijn aangegaan, mede voor rekening van [A] zou komen.
- de woning te [woonplaats 1] op naam van [eiser] ;
- de aandelen in RWN Holding B.V. op naam van [eiser] ;
- het spaargeld op naam van [eiser] en [A] , en op naam van hun kinderen;
- de gezamenlijke inboedel.
€ 64.075. Voor zover de op dit onderdeel gestelde schade dit bedrag overstijgt komt die schade niet als toerekenbaar aan de beroepsfout van mr. [gedaagde] voor vergoeding in aanmerking.
‘De man heeft pensioen opgebouwd bij DBV, op welke de Wet Verevening Pensioenrechten niet van toepassing is. Het pensioenkapitaal is belegd en wordt beheerd door Dryden (www.dryden.com). De waarde per 6 augustus 2004 bedraagt USA Dollars 165.938,46 en is een momentopname.In artikel 4.6 van convenant is bepaald:
‘het door de man opgebouwde recht op voormeld ouderdomspensioen zal bij helfte tussen partijen worden verdeeld. Het pensioen blijft tot de 65-jarige leeftijd van de man in beheer bij DBV en zal tussentijds niet door de man worden afgekocht. De man geeft hierbij aan de pensioenmaatschappij een onherroepelijke volmacht om vanaf zijn 65-jarige leeftijd rechtstreeks de helft van zijn pensioenuitkering over te maken aan de vrouw.’
afgerond € 16.552. Dit betekent dat [eiser] alsdan als gevolg van de fout van mr. [gedaagde] bruto ten onrechte slechts een pensioenuitkering van € 8.276 ontvangt.
- € 96,16 voor deurwaarderskosten;
- € 876,00 voor verschuldigd griffierecht;
- € 7.105,00voor forfaitair salaris advocaat (5 punten á € 1.421 (tarief V)),