ECLI:NL:RBDHA:2018:8981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
AWB 18/3638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nareisaanvraag van meerderjarige zoon van asielzoeker met betrekking tot gezinsband en verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, de meerderjarige zoon van referente, tegen de afwijzing van zijn nareisaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van referente om een mvv voor eiser op 16 januari 2016 was afgewezen, en dat het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing op 30 november 2016 ongegrond was verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, dat op 29 maart 2017 gegrond werd verklaard, waarna verweerder een nieuw besluit moest nemen.

In het bestreden besluit van 17 april 2018 heeft verweerder opnieuw het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen de feiten en omstandigheden rondom de gezinsband tussen eiser en referente onderzocht. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de gezinsband als verbroken moet worden beschouwd, onder verwijzing naar de wisselende verklaringen van eiser over zijn relatie en de onduidelijkheid over zijn verblijfplaats voor de nareisaanvraag. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser vermoedelijk in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien, wat een contra-indicatie vormt voor het verlenen van de mvv.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en plausibele verklaringen in het kader van gezinshereniging en de beoordeling van verblijfsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2018

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] 1992,
v-nummer [nummer] ,
van Syrische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2016 heeft verweerder de aanvraag van [referente] (hierna: referente) om een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) ten behoeve van eiser in het kader van nareis afgewezen.
Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 november 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 29 maart 2017 (AWB 16/28499) is het beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 november 2016 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 17 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard.
Op 15 mei 2018 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 juli 2018. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich, met voorafgaande kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 25 juni 2015 is de asielaanvraag van referente ingewilligd. Referente is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Op 14 juli 2015 – en dus binnen drie maanden na de verlening van haar verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd – heeft referente een aanvraag tot verlening van een mvv ten behoeve van haar meerderjarige zoon, [eiser] , ingediend.
2.Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en zijn beslissing gehandhaafd in het bestreden besluit. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser meerderjarig is en dat de gezinsband met referent was verbroken op het moment dat referente Nederland is ingereisd.
3. Eiser kan zich hier niet mee verenigen. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan.
4.De rechtbank overweegt als volgt.
5.Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna:
Vw 2000) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin;
c. de ouders van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251).
Volgens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 verleent verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner vóór binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen of ouders, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind feitelijk moet behoren tot het gezin van de referent. In dit geval moet er sprake zijn van een normale afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en het meerderjarige kind en dient de referent aan te tonen dat het meerderjarig kind in het buitenland altijd feitelijk tot zijn gezin heeft behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is.
Voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, wordt niet alleen betrokken de gezinssituatie ten tijde van de beoordeling van de aanvraag, maar ook de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf).
Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:
− het kind woont zelfstandig;
− het kind voorziet in eigen onderhoud;
− het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
− het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Wanneer sprake is van één of meerdere contra-indicaties, zal per individueel geval beoordeeld worden of de feitelijke gezinsband verbroken is.
6. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft bij voornoemde uitspraak van
29 maart 2017 het beroep tegen het eerdere besluit van verweerder van 30 november 2016 gegrond verklaard en dit besluit vervolgens vernietigd, wegens een motiveringsgebrek. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat, hoewel verweerder de afgelegde verklaringen van eiser aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen, het onzorgvuldig is dat verweerder de verklaringen van de familieleden van eiser zonder nadere motivering of nader onderzoek ter zijde heeft gelegd.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder, ter voorbereiding op het bestreden besluit, nader onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke gezinsband. Zo heeft verweerder op
11 september 2017 een interview met eiser afgenomen op de ambassade in Beiroet en daarin doorgevraagd naar zijn vermeende relatie. Verder heeft verweerder op 1 februari 2018 aanvullende vragen aan referente gesteld over de vermeende partner van eiser. Ook is op 17 oktober 2017 een hoorzitting gehouden, waarin referente en de gemachtigde van eiser verklaringen hebben afgelegd. Gelet hierop en op het feit dat verweerder in het bestreden besluit uitgebreid op de verklaringen van zowel eiser, als zijn familieleden is ingegaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de, in voornoemde uitspraak omschreven, opdracht van de rechtbank heeft voldaan.
8. Vervolgens komt de vraag aan de orde of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser ten tijde van binnenkomst van referente in Nederland een bestendige relatie had. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. In dat verband wordt van belang geacht dat eiser in het interview op 12 november 2015 heeft verklaard dat hij al langer dan twee jaar een relatie heeft, dat hij van zijn partner houdt en voornemens is om met haar te trouwen. Verder heeft eiser verklaard dat beide ouders op de hoogte zijn van hun relatie en het voornemen om te trouwen. Dit terwijl eiser in het interview op 11 september 2017 heeft verklaard dat hij helemaal geen relatie had, dat zijn vorige relatie na twee jaar is uitgegaan en een huwelijk helemaal niet aan de orde is geweest, aangezien ze pas 18 of 19 jaar oud waren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze verklaringen innerlijk tegenstrijdig met elkaar zijn. Bovendien heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat een plausibele verklaring van de zijde van eiser ontbreekt om af te wijken van zijn eerdere verklaringen dat hij ten tijde van het eerste interview, toen hij al 23 jaar oud was, nog steeds een bestendige relatie had. De verklaring van de gemachtigde van eiser ter zitting dat eiser in eerste instantie vermoedelijk sociaal wenselijke antwoorden heeft gegeven, wordt niet logisch geacht en is bovendien speculatief en nergens op gebaseerd. Voorts wordt van belang geacht dat eiser op de vraag in welke periode zijn relatie precies heeft plaatsgevonden, heeft verklaard dat hij ‘het echt niet meer weet’ en dat het ‘heel lang geleden is’. Naar het oordeel van de rechtbank doen deze wisselende en vage verklaringen verdere afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over zijn relatie. Van eiser mag namelijk redelijkerwijs worden verwacht dat hij eenduidige en consistente verklaringen over zijn eigen relatie kan afleggen. Daar heeft eiser niet aan voldaan.
Ten aanzien van de afgelegde verklaringen van referente heeft verweerder terecht overwogen dat deze niet stroken met de verklaringen van eiser. Referente heeft tijdens de hoorzitting op 17 oktober 2017 verklaard dat eiser ongeveer 8 jaar geleden een korte relatie heeft gehad van ongeveer 10 dagen. Volgens referente was dit geen serieuze relatie en was van een voornemen tot trouwen in het geheel geen sprake. Ook heeft referente verklaard dat zij de naam van de voormalig partner van eiser niet kent, niet in haar geïnteresseerd is en recentelijk niets van haar heeft vernomen. Deze verklaringen komen echter niet overeen met de verklaringen van eiser in het interview op 12 november 2015 dat zijn relatie met medeweten van zijn ouders een serieus karakter had, langer dan twee jaar duurde en zich afspeelde in een andere periode dan door referente is geschetst. Dat eiser vaak naar een relatie is gevraagd en dat er een oorlogssituatie speelde, zoals door referente is aangevoerd, kan niet als een logische verklaring voor deze tegenstrijdigheden worden aangemerkt. Verder wordt hierbij in aanmerking genomen dat uit onderzoek is gebleken dat referente op Facebook contact heeft (gehad) met [vriendin eiser] , de persoon waarmee eiser heeft verklaard een relatie te hebben (gehad). Zo behoort [vriendin eiser] tot de vriendenkring van referente op Facebook en reageert zij op haar foto’s. De enkele reactie van referente dat [vriendin eiser] een vriendin van haar dochter is, allang is getrouwd en dat zij al heel lang geen contact meer met elkaar hebben gehad, vormt wederom geen afdoende verklaring voor de geconstateerde tegenstrijdigheden.
Met betrekking tot de verklaringen van de zussen van eiser, [zus1] en [zus2] , heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze tegenstrijdig zijn met de verklaringen van eiser. Zo heeft [zus2] op 12 november 2015 verklaard dat eiser geen relatie had en heeft [zus1] verklaard dat de relatie van eiser is uitgegaan en dat zijn
ex-partner met een ander verloofd zou zijn. Dit terwijl eiser heeft verklaard dat hij op dat moment een serieuze relatie had. Hiermee geconfronteerd zijnde, heeft eiser verklaard dat hij niet weet waarom zijn zussen anders hebben verklaard. De enkele verklaring van eiser in dit verband dat het een geheime relatie betrof, wordt niet gevolgd. Immers, op de vraag hoe [zus1] dan van deze relatie afwist, verklaart eiser dat hij dit misschien aan haar verteld heeft of dat zij het van zijn vriendin heeft gehoord. Naast het feit dat dit hele vage verklaringen zijn, staan deze verklaringen haaks op het gestelde geheime karakter van de relatie. Ten aanzien van de verklaring van eiser dat [zus2] te jong was om van zijn relatie af te weten, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser hier juist mee aangeeft dat de verklaring van [zus2] niet klopt en dat hij wel degelijk een relatie had.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de overgelegde verklaring van het Syrisch-Orthodoxe aartsbisdom van 6 december 2016, waarin staat dat eiser tot zijn vertrek uit de provincie Al Hasaka, te Syrië, vrijgezel was en niet verloofd of gehuwd was, geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Naast het feit dat het ook volgens eisers eigen verklaringen klopt dat hij niet verloofd of gehuwd was en niet duidelijk is hoe een kerk vaststelt of iemand een relatie heeft of niet, blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij Syrië al rond 2013 heeft verlaten. Nu het eerste interview van eiser reeds op 12 november 2015 heeft plaatsgevonden, kan aan deze ingebrachte verklaring niet de waarde worden gehecht die eiser eraan gehecht wenst te zien.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het motiveringsgebrek in het eerdere besluit van 30 november 2016 hersteld en zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser geen plausibele verklaringen heeft gegeven om van zijn eerdere verklaringen van 12 november 2015 terug te komen. Evenmin heeft eiser een goede verklaring kunnen geven voor de tegenstrijdige verklaringen van zijn moeder en zussen. Dit betekent dat verweerder redelijkerwijs van de eerste verklaringen van eiser heeft mogen uitgaan, en er dus vanuit mocht gaan dat hij een bestendige relatie had. Daarmee is voldaan aan één van de contra-indicaties uit het beleid, op grond waarvan kan worden aangenomen dat een meerderjarig kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouders behoort.
9. Verder heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij vermoedelijk in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. In dat verband wordt onder andere van belang geacht dat eiser ten tijde van de beslissing op bezwaar een gezonde jongeman van 26 jaar was en heeft verklaard dat hij, ondanks dat het moeilijk was om in Libanon werk te vinden, altijd verschillende baantjes heeft gehad. Verder is het opmerkelijk dat eiser tijdens zijn interview op 11 september 2017 een verblijfskaart voor Libanon heeft laten zien, waarop staat dat hij op een boerderij werkt. Op de vraag van de interviewer hoe dit kan, heeft eiser verklaard dat dit schijn is en de eigenaar van de boerderij voor hem bij de immigratiedienst heeft verklaard dat eiser bij hem werkzaam is. Dit is bevreemdingwekkend, aangezien eiser ook heeft verklaard dat hij in Libanon niet mag werken. Dit betekent namelijk dat eiser, ondanks dat hij niet in Libanon mocht werken, de schijn voor de Libanese autoriteiten heeft opgehouden dat hij wel werkte. Dit valt niet met elkaar te rijmen. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser vermoedelijk in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien.
10. Tot slot heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het onduidelijk is waar en met wie eiser heeft verbleven in de periode voor het indienen van onderhavige nareisaanvraag. Zo heeft referente tijdens haar asielprocedure verklaard dat zij op 4 mei 2015 uit Syrië is vertrokken en dat haar man en kinderen, waaronder eiser, in Syrië zijn achtergebleven. Eiser heeft echter zelf verklaard dat hij medio 2013 alleen naar Turkije is gevlucht en vanaf 23 december 2013 met zijn vader, broer en zussen in Libanon heeft verbleven. Referente zou volgens eiser bij haar ouders in Syrië zijn achtergebleven en later via Turkije naar Nederland zijn gereisd. Nadat referente tijdens de nareisprocedure op 10 augustus 2015 heeft verklaard dat eiser op dat moment nog in Syrië verbleef, tezamen met haar andere drie kinderen en echtgenoot, is zij met deze tegenstrijdige verklaringen geconfronteerd. Hierop heeft referente verklaard dat zij niet precies meer weet wat zij verteld heeft en dat zij in de war was omdat ze uit een oorlogsgebied komt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit geen afdoende verklaring hoeven achten voor deze tegenstrijdige verklaringen.
Verder wordt van belang geacht dat [zus1] heeft verklaard dat zij Syrië in 2013 heeft verlaten en met het hele gezin, dus ook met haar moeder, naar Libanon is vertrokken. Het inreisstempel in haar paspoort dateert echter van augustus 2014. [zus2] heeft daarentegen verklaard dat zij met haar vader, broers en zus naar Libanon is gereisd, dus zonder haar moeder. Ook in haar paspoort staat een inreisstempel van augustus 2014, evenals in de paspoorten van eisers vader en broer. Hieruit kan worden geconcludeerd dat eiser in de periode van 23 december 2013 tot augustus 2014 niet met zijn gezinsleden heeft samengewoond. Op de vraag tijdens het interview op 11 september 2017, bij wie eiser in deze periode precies heeft verbleven, antwoordt hij in eerste instantie: ‘bij mijn ouders’. Op de vraag hoe dit kan, omdat zijn ouders in die periode immers in Syrië verbleven, antwoordt eiser: ‘toen mijn ouders hier waren, was ik met hen, maar toen zij weggingen bleef ik hier alleen achter’. Na herhaling van deze vraag antwoordt eiser ineens dat hij bij zijn neef [neef] verbleef. Gelet op al deze tegenstrijdige, wisselende en vage verklaringen, heeft verweerder terecht overwogen dat er twijfels bestaan omtrent de verblijfsplaats van eiser in de periode voor de nareisprocedure. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat het niet duidelijk is bij wie eiser verbleef.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat sprake is van één of meerdere van de onder 5 genoemde contra-indicaties. Vervolgens heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld, dat in dit individuele geval aangenomen moet worden dat de gezinsband als verbroken moet worden beschouwd. Dit betekent dat verweerder deze aanvraag terecht heeft afgewezen.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. R.G. van den Berg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).