ECLI:NL:RBDHA:2018:8970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
Nl18.11066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit met betrekking tot bekering tot het christendom en risico op vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw. Eiseres, geboren als moslima, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 april 2018 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, en de rechtbank heeft eerder op 18 mei 2018 het beroep gegrond verklaard, waardoor de Staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het nieuwe besluit van 1 juni 2018 werd de aanvraag opnieuw afgewezen, wat leidde tot een nieuw beroep van eiseres.

Tijdens de zitting op 11 juli 2018 heeft eiseres verklaard dat zij zich heeft bekeerd tot het christendom, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de elementen van haar asielrelaas, met name de bekering en de risico's die zij zou lopen bij terugkeer naar Iran, ongeloofwaardig heeft mogen achten. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat zij bij uitzetting geen reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar afvalligheid van de islam bekend is bij de Iraanse autoriteiten en dat zij daardoor problemen zal ondervinden. Ook de bekering tot het christendom werd niet geloofwaardig geacht, aangezien eiseres zelf aangaf dat zij het christendom aan het bestuderen was en niet daadwerkelijk bekeerd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11066

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum], van Iraanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

ProcesverloopBij besluit van 20 april 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 6 april 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 mei 2018 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van 20 april 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres.
Bij besluit van 1 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 6 april 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.8866 en NL18.8867, plaatsgevonden op 11 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Gholami. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is geboren als moslima, maar heeft tijdens haar leven eigenlijk niets, dan wel slechts het hoognodige gedaan aan haar religie. Vanwege de islam heeft eiseres twee vervelende ervaringen gehad en dat is de reden dat zij de islam, waar zij toch al niets aan deed, de
rug heeft toegekeerd. Eiseres heeft verder verklaard dat zij twee keer is aangehouden. De eerste keer omdat zij zich niet had gehouden aan kledingvoorschriften en de tweede keer in de zomer van 2017 tijdens een demonstratie rond de verkiezingen. Deze aanhoudingen hebben voor eiseres geen reden gegeven voor haar vertrek.
Via een vriendin is eiseres in aanraking gekomen met het christendom. Samen hebben zij in
maart 2018 een kerk bezocht in de stad [plaats]. Nadat zij enige uren in die kerk hadden gesproken met de herder, is die vriendin bij haar vertrek buiten voor de kerk door omstanders vastgepakt en overgedragen aan de politie. Eiseres heeft hierbij kunnen ontkomen. Eiseres heeft zich vervolgens tot haar vertrek op 18 maart 2018 schuilgehouden in haar ouderlijk huis. Op 10 maart 2018 kwam die vriendin onaangekondigd bij haar langs en vertelde haar dat zij was vrijgelaten maar dat eiseres zo snel mogelijk moest vertrekken naar Turkije en dat zij dan zelf illegaal over land naar Turkije zou gaan. Eiseres heeft hierop direct een vliegticket gekocht en is naar Turkije vertrokken. Eiseres heeft verder aangegeven dat zij zich vervolgens tijdens haar verblijf in Turkije heeft bekeerd tot het christendom, te weten tot het protestantschristelijk geloof. Nadat eiseres al was vertrokken uit Iran is er een dagvaarding voor haar uitgebracht. Eiseres vreest dat zij bij een derde aanhouding ernstige problemen zal krijgen omdat zij zal worden gezien als iemand die de islam heeft verlaten en het pad van het christendom is ingeslagen.
Het bestreden besluit
2.1
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
a. Identiteit, nationaliteit en Iraanse afkomst;
b. Bekend geworden afvalligheid en door eiseres verwachte problemen hierdoor;
c. De aanhoudingen van eiseres in 2016 en 2017;
d. Bekering tot het christendom.
2.2
Verweerder heeft element a. geloofwaardig geacht. De overige relevante elementen heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Verder heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat zij bij uitzetting geen reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [1] . Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert, kort gezegd, aan dat verweerder de elementen b., c. en d. ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Bij terugkeer naar Iran loopt eiseres wel degelijk gevaar. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 3 van het EVRM en het Vluchtelingenverdrag.
Beoordeling rechtbank
4.1
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder element b. ongeloofwaardig heeft mogen achten. Verweerder gelooft wel dat eiseres zich persoonlijk als afvallige beschouwt, maar gelooft niet dat haar afvalligheid ook bekend is geworden of zal worden bij de autoriteiten van haar land of de Iraanse maatschappij en dat zij hierdoor problemen zal ondervinden. Verweerder heeft daarbij redengevend mogen achten dat eiseres zich volgens haar verklaring in het openbare leven altijd zoveel mogelijk heeft aangepast aan de geldende islamitische regels en tot haar vertrek op dit punt geen problemen heeft ondervonden. Eiseres heeft verklaard dat zij, na haar vertrek uit Iran, is gedagvaard en dat deze dagvaarding mogelijk samenhangt met haar afvalligheid en/of bekering tot het christendom. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres over deze dagvaarding vage verklaringen heeft afgelegd, omdat zij niet weet waarvoor zij zich moet melden en wanneer. Ook is tot op heden geen dagvaarding overgelegd. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij door de Iraanse autoriteiten is gedagvaard vanwege haar afvalligheid van de islam.
4.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder element d. eveneens ongeloofwaardig heeft mogen achten. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit uitvoerig gemotiveerd waarom niet geloofwaardig is dat eiseres is bekeerd tot het christendom. De rechtbank volgt verweerder in deze motivering. Overigens heeft eiseres op de zitting expliciet verklaard dat zij niet is bekeerd tot het christendom, maar dat zij het christendom aan het bestuderen is, dat zij aan het onderzoeken is of het christendom bij haar past en dat zij niet zonder dat zij alles over het christendom weet en er echt in gelooft, wil zeggen dat zij bekeerd is. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet valt onder de categorieën vreemdelingen die genoemd worden in verweerders asielbeleid ten aanzien van Iran [2] . Dat eiseres alleen al vanwege haar interesse in het christendom een risico loopt op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM is de rechtbank niet gebleken. Immers, niet is aannemelijk geworden dat de autoriteiten van Iran op de hoogte zijn of zullen raken van het kerkbezoek van eiseres in [plaats] of in Nederland en haar interesse in het christendom. Met betrekking tot de verklaringen van eiseres over de dagvaarding die mogelijk samenhangt met haar interesse in het christendom, verwijst de rechtbank naar wat hierover onder 4.1 is overwogen.
4.3
Met betrekking tot element c. kan in het midden worden gelaten of verweerder dit ongeloofwaardig heeft mogen achten, omdat eiseres zelf heeft verklaard dat de twee aanhoudingen voor haar geen aanleiding zijn geweest om uit Iran te vertrekken. Eiseres heeft, behalve haar afvalligheid en haar interesse in het christendom (die ongeloofwaardig zijn bevonden), geen andere reden gegeven waarom zij bij terugkeer naar Iran het risico zou lopen om wederom aangehouden te worden.
4.4
Gelet op het voorgaande komt eiseres niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
Conclusie
5. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Hoofdstuk C7/14.3.1 en C7/14.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.