In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw die een verblijfsvergunning asiel aanvroeg op basis van haar seksuele geaardheid. De vrouw had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen als kennelijk ongegrond. In haar opvolgende aanvraag voerde zij aan dat zij vanwege haar homoseksualiteit niet terug kan keren naar Iran. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag ten onrechte had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de vrouw voldoende had aangetoond dat haar seksuele geaardheid geloofwaardig was en dat de afwijzing van de aanvraag onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 1.002,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral wanneer deze zijn gebaseerd op seksuele geaardheid, en de verplichting van de overheid om de veiligheid van asielzoekers te waarborgen.