ECLI:NL:RBDHA:2018:8942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 15357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot vertrek uit Nederland van Bulgaarse gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Bulgaarse gemeenschapsonderdaan, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf had en dat zij Nederland binnen vier weken diende te verlaten. Het bezwaar van eiseres werd door de Staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiseres stelde dat zij op 1 mei 2017 een bezwaarschrift had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat dit bezwaarschrift tijdig was verzonden. De rechtbank overwoog dat de enkele stelling van eiseres dat zij het bezwaarschrift had verzonden, onvoldoende was om aan te tonen dat het bezwaar tijdig was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat er geen aanleiding was voor een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Eiseres had ook aangevoerd dat haar hoorrecht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van het horen had kunnen afzien, gezien de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/15357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad en bepaald dat eiseres Nederland binnen vier weken dient te verlaten.
Bij besluit van 29 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. P. Kruik, als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1965 en heeft de Bulgaarse nationaliteit.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft voorts geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
3. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Zij heeft reeds op 1 mei 2017 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bestreden besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
Voorts betoogt eiseres dat de eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zij is een alleenstaande moeder met een scala aan medische klachten. Verweerder heeft haar ook ten onrechte niet in bezwaar gehoord, zodat zij dit niet naar voren heeft kunnen brengen - hetgeen vooringenomenheid van verweerder impliceert.
Voorts is het bestreden besluit volgens eiseres in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Zij is in Nederland geworteld en heeft ook financieel geïnvesteerd in haar toekomst hier, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het primaire besluit is verzonden op 19 april 2018 en dat de bezwaartermijn ingevolge artikel 69 van de Vreemdelingenwet 2000 derhalve verstreek op 17 mei 2017. Verweerder heeft op 29 mei 2017 een bezwaarschrift van 26 mei 2017 ontvangen. Dit is buiten de bezwaartermijn. Eiseres heeft echter gesteld reeds op 1 mei 2017 een bezwaarschrift te hebben gestuurd. Het is vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters dat in een geval waarin het bestuursorgaan stelt een bezwaarschrift niet te hebben ontvangen, het op de weg ligt van degene die stelt dat geschrift te hebben verzonden om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd dan wel heeft afgegeven. De enkele stelling dat het geschrift ter post is bezorgd of is afgegeven, is daartoe onvoldoende. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij reeds op 1 mei 2017 het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd. Verweerder is derhalve terecht uitgegaan van het bezwaarschrift van 26 mei 2017. Verweerder heeft de termijnoverschrijding van dat bezwaarschrift niet verschoonbaar hoeven achten. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat pijnklachten in de schouder en duizeligheid, waarvan eiseres volgens de door haar overgelegde medische informatie in de periode juli-september last had, en de omstandigheid dat zij alleenstaande moeder is, onvoldoende is voor een ander oordeel.
4.2
Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Nu aan een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar niet wordt toegekomen, heeft verweerder terecht niet aan artikel 8 van het EVRM getoetst.
4.3
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiseres heeft kunnen afzien.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.