ECLI:NL:RBDHA:2018:8941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 15862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetenen en inreisverbod wegens onrechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1982 met de Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Deze aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris, die stelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser had zich voorgedaan als zijn broer, die een verblijfsvergunning had, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet betekende dat eiser rechtmatig verblijf had gehad. Eiser had nooit rechtmatig verblijf gehad, aangezien de verblijfsvergunning op naam van zijn broer was verleend en er geen rechtsgrond was om hen als één te beschouwen.

Daarnaast had de Staatssecretaris een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, wat eiser betwistte. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod terecht was opgelegd, omdat eiser geen rechtmatig verblijf kon hebben gezien de omstandigheden van zijn verblijf in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor de EU-verblijfsvergunning en het opgelegde inreisverbod rechtmatig waren. Eiser had geen procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, omdat het inreisverbod van kracht was. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/15862 (inreisverbod)
AWB 17/16664 (EU-verblijfsrecht)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Köse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen en bepaald dat eiser Nederland en de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten.
Bij besluit van 7 december 2017 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 30 oktober 2017 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is – met bericht van verhindering – niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982 en heeft de Turkse nationaliteit.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De broer van eiser is, naar eigen zeggen, op 2 oktober 1997 Nederland ingereisd en heeft een asielvergunning aangevraagd. Aan hem is op 20 oktober 2003, met ingang van 4 oktober 2000 een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘tijdsverloop in de asielprocedure’ verleend. De broer van eiser is echter eind 2000, dan wel begin 2001, teruggekeerd naar Turkije. Eiser, die in 1999 Nederland zou zijn ingereisd, heeft zich vervolgens voorgedaan als zijn broer en gebruik gemaakt van de aan zijn broer verleende verblijfsvergunning. Deze vergunning is op 15 november 2005 en op 17 februari 2011 verlengd. Op 17 oktober 2017 heeft eiser een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen aangevraagd op zijn eigen naam.
5. Verweerder heeft aan de afwijzing van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van minimaal vijf jaar rechtmatig verblijf. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. Dat eiser sinds 1999 in Nederland verblijft en de verblijfsvergunning van zijn broer heeft gebruikt betekent niet dat hij aan de voorwaarde voldoet. De afwijzing levert geen schending op van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
Het daartegen gerichte bezwaar van eiser heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser, gelet op het bij bestreden besluit 2 opgelegde inreisverbod, geen rechtmatig verblijf kan hebben.
Aan het bij bestreden besluit opgelegde inreisverbod heeft verweerder artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) ten grondslag gelegd. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
6. Eiser betoogt dat het inreisverbod ten onrechte is opgelegd, omdat bij beschikking van 17 oktober 2017 geen terugkeerbesluit is genomen. De omstandigheid dat daarin staat dat eiser Nederland en de Europese Unie moet verlaten, maakt nog niet dat deze beschikking een terugkeerbesluit is, aldus eiser.
Voorts betoogt eiser dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag om een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen heeft afgewezen. Hij voert daartoe aan dat een op onjuiste gegevens verleende vergunning alleen kan worden ingetrokken als de juiste gegevens ertoe zouden hebben geleid dat de verblijfsvergunning niet zou zijn verleend of verlengd. De gegevens op grond waarvan de vergunning is verleend, namelijk de gegevens van de broer van eiser, zijn juist. Aangezien eiser gebruik heeft gemaakt van een verblijfsvergunning op naam van zijn broer, dienen eiser en zijn broer als één te worden gezien. Eiser heeft derhalve, middels de vergunning op naam van zijn broer, rechtmatig verblijf gehad, aldus eiser.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Verweerder heeft tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Gelet op artikel 66a, zesde lid, van de Vw kan eiser geen rechtmatig verblijf hebben. Niet is gebleken dat de situatie van eiser valt onder de in die bepaling genoemde uitzonderingen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298) blijkt dat eiser daarom, zolang voornoemd inreisverbod voortduurt, geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de afwijzing van zijn aanvraag om de status van EU langdurig ingezetene. Wat eiser in beroep in dit kader aanvoert, moet worden beoordeeld alsof dit deel uitmaakt van zijn beroep tegen het inreisverbod. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of verweerder het inreisverbod heeft kunnen opleggen.
7.2
Ingevolge artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw kan, onverminderd het eerste lid, de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 heeft gehad.
7.3
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser nooit rechtmatig verblijf heeft gehad. De verblijfsvergunning was verleend aan de broer van eiser en op basis van diens gegevens. Er is geen enkele rechtsgrond om eiser en zijn broer als één te zien. Verweerder heeft derhalve de aanvraag van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen terecht afgewezen.
7.4
Gelet daarop heeft verweerder eiser terecht aangezegd Nederland en de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Dit betreft een terugkeerbesluit. De enkele omstandigheid dat dit in de beschikking niet expliciet als terugkeerbesluit wordt benoemd, doet daar niet aan af. Het primaire besluit is een meeromvattende beschikking. Verweerder heeft bij bestreden besluit 2 dan ook terecht een inreisverbod opgelegd. Daarbij heeft hij toegelicht dat aan het terugkeerbesluit ten grondslag is gelegd dat hij jarenlang op valse wijze de identiteit van zijn broer heeft gebruikt.
7.5
Nu verweerder aan eiser een inreisverbod heeft mogen opleggen, volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder in het bestreden besluit 1 het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om de status van langdurig ingezetene van de EU ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.