ECLI:NL:RBDHA:2018:8941
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetenen en inreisverbod wegens onrechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1982 met de Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Deze aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris, die stelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser had zich voorgedaan als zijn broer, die een verblijfsvergunning had, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet betekende dat eiser rechtmatig verblijf had gehad. Eiser had nooit rechtmatig verblijf gehad, aangezien de verblijfsvergunning op naam van zijn broer was verleend en er geen rechtsgrond was om hen als één te beschouwen.
Daarnaast had de Staatssecretaris een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, wat eiser betwistte. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod terecht was opgelegd, omdat eiser geen rechtmatig verblijf kon hebben gezien de omstandigheden van zijn verblijf in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor de EU-verblijfsvergunning en het opgelegde inreisverbod rechtmatig waren. Eiser had geen procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, omdat het inreisverbod van kracht was. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.