ECLI:NL:RBDHA:2018:8908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
18.10873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Eritrese nationaliteit afgewezen, beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiser. De eiser had op 11 maart 2018 een asielaanvraag ingediend, die op 7 juni 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De eiser heeft aangevoerd dat hij in Eritrea is gearresteerd vanwege een poging tot illegaal uitreizen en dat hij gedwongen militaire training heeft ondergaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende onderbouwd had waarom de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser consistent heeft verklaard en dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de gestelde feiten niet geloofwaardig waren. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen en heeft de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.002.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10873

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Mouhssen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 11 maart 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij op 5 december 2009 door soldaten werd gearresteerd vanwege een poging om illegaal uit te reizen. Hij verbleef van december 2009 tot maart 2010 in detentie. Daarna werd hij gedwongen een militaire training te ondergaan van maart 2010 tot eind mei 2010. Vervolgens werd hij geplaatst bij divisie 55 in Enda Aba Estifanos, waar hij tot januari 2011 heeft verbleven. In januari 2011 kreeg hij verlof voor tien dagen. Eiser is gevlucht op 22 januari 2011. Hij is in 2011 naar Israël gereisd, van waaruit hij op 22 juni 2017 naar Rwanda is uitgezet.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als ongegrond met toepassing van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk. Eisers gestelde arrestatie, detentie, dienstplicht en de daaruit voortgevloeide problemen, alsmede zijn illegale uitreis acht verweerder echter ongeloofwaardig.
4. Eiser is van mening dat verweerder zijn relaas ten onrechte als ongeloofwaardig aanmerkt. Op wat eiser heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser stelt in de nacht van 5 december 2009 door vier soldaten thuis te zijn gearresteerd op verdenking van het illegaal willen verlaten van Eritrea. Eiser weet niet waarom hij hiervan verdacht werd, anders dan dat hij twee vrienden had die even oud waren en die zijn weggegaan. Verweerder acht de arrestatie ongeloofwaardig omdat eiser geen aannemelijke verklaring kon geven over de aanleiding van en de reden voor zijn arrestatie. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet tegengeworpen kan worden dat hij de beweegredenen van de Eritrese soldaten voor zijn arrestatie niet kende als hem dat niet is meegedeeld. Eiser heeft in dit verband terecht naar voren gebracht dat uit het algemene ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea (ambtsbericht) van februari 2017, par. 2.8.2. (arrestaties en detenties) blijkt dat de Eritrese wet en de niet-geïmplementeerde grondwet weliswaar willekeurige arrestaties en detenties verbieden, maar dat deze in de praktijk regelmatig voorkwamen. De situatie is ten opzichte van eisers arrestatie in 2009 niet gewijzigd, want ook in het ambtsbericht van september 2010, par. 3.4.6., komt naar voren dat willekeurige arrestaties en detenties op grote schaal voorkwamen. Mede gelet op deze achtergrond van willekeurige arrestaties in Eritrea heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom eisers relaas over zijn arrestatie ongeloofwaardig is.
6. Verder heeft eiser gesteld dat hij na zijn detentie van maart 2010 tot eind mei 2010 verplicht werd militaire training te volgen. Verweerder werpt tegen dat de duur van twee maanden niet in overeenstemming is met de informatie uit het ambtsbericht van 20 juli 2009. Daarin staat namelijk (p. 45) dat de actieve nationale dienstplicht (waarmee verweerder bedoelt: het onderdeel militaire training, rechtbank) niet uit twee maar formeel uit zes maanden bestaat.
In het EASO country report Eritrea van november 2016 staat echter:
“Eritrea has discharged 70 % of national service members since the end of the border war(in de periode 1998-2000, rechtbank
) with Ethiopia. In addition, 85 % of the conscripts are now assigned to the civilian branch of national service after completing a three-month military training programme.”
Dit wordt bevestigd in het ambtsbericht 2017, par. 3.7.2, waarin staat vermeld:
“de nationale dienstplicht omvat een ‘actieve’ dienstplicht en een ‘reserve’ dienstplicht. De actieve dienstplicht duurt volgens deze wet achttien maanden en bestaat uit zes maanden militaire training (standaard) en twaalf maanden vervulling van een militaire of civiele functie. Tijdens de verslagperiode (augustus 2015 – november 2016) kregen de rekruten nog maar drie maanden militaire training of nog minder.“
De rechtbank concludeert dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers verklaring over de duur van zijn militaire training afdoet aan de geloofwaardigheid van de gestelde militaire dienstplicht.
7. Verweerder acht evenmin aannemelijk dat eiser na zeven maanden militaire dienst na (herhaald) verzoek een kort verlof van 10 dagen kreeg toegekend. Hij werd immers verdacht van poging tot illegale uitreis waarvoor hij zou zijn gearresteerd. Daarbij komt dat eiser verklaarde dat iedereen collectief verlof kreeg maar hijzelf individueel verlof. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat uit het ambtsbericht van 2017, par. 3.7.3. blijkt:
“Militaire dienstplichtigen krijgen naar verluidt per jaar één maand verlof, hoewel dit wordt overgelaten aan de desbetreffende commandant waardoor sprake is van een zekere willekeur. Sommigen krijgen vaker verlof en anderen zijn jarenlang weggebleven uit militaire dienst. Verlofaanvragen kunnen worden ingediend wegens persoonlijke- of familieomstandigheden, waaronder de dood van een familielid of een huwelijk, maar worden niet in alle gevallen ingewilligd.”
De rechtbank leidt hieruit af dat het niet onaannemelijk is dat kortere verloven worden verleend en dat dit mede afhankelijk is van de leidinggevende. Eiser beriep zich op familieomstandigheden - hij had de zorg voor de kinderen van zijn overleden zus - wat aan te merken is als persoonlijke omstandigheden waarvoor verlof gevraagd kan worden. Ook de oogstwerkzaamheden in de landbouw, waar eiser in dienst aan deelnam, waren afgerond en maakten dat eiser niet noodzakelijkerwijs aanwezig hoefde te zijn op zijn eenheid.
8. Verder blijkt uit het ambtsbericht van 2017, par. 2.7.1, dat legaal uitreizen vrijwel onmogelijk is voor dienstplichtigen. Voor het legaal kunnen uitreizen is niet alleen een geldig reisdocument nodig maar ook een uitreisvisum. Eiser beschikte over een geldige identiteitskaart, die hij met behulp van een ondersteunende brief van de militaire dienst (aanmeldgehoor, p. 5) had verkregen. Dat eiser hiervoor medewerking verkreeg, is aannemelijk omdat alle Eritreeërs die ouder zijn dan achttien jaar in het bezit moeten zijn van een identiteitskaart (ambtsbericht, par. 1.3.2). Voor een uitreisvisum moet eiser echter kunnen bewijzen dat hij de dienstplicht heeft vervuld of hiervan officieel was vrijgesteld. Verweerder heeft niet weersproken dat beide situaties niet van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook ondeugdelijk gemotiveerd dat het illegaal uitreizen van eiser niet geloofwaardig is.
9. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat eiser consistent heeft verklaard en een aannemelijke uitleg heeft gegeven over de elementen die verweerder niet geloofwaardig of aannemelijk heeft geacht. Het besluit is in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd.
10. De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de overige gronden.
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002
(duizendtwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.