In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) wegens het verlies van zijn auto en de voorwerpen die zich daarin bevonden na twee inbeslagnames door de politie. De eerste inbeslagneming vond plaats op 9 maart 2007, waarna de auto in bewaring werd gegeven aan de Dienst Roerende Zaken (DRZ). Na een strafrechtelijke veroordeling van eiser in 2008, werd de auto in 2009 teruggegeven. Echter, op 10 september 2009 werd de auto opnieuw in beslag genomen. De Staat heeft de auto uiteindelijk vervreemd, wat aanleiding gaf tot de vordering van eiser. Eiser stelt dat de taxatiewaarde van de auto te laag was en dat hij recht heeft op een hogere schadevergoeding, inclusief vergoeding voor de voorwerpen die in de auto lagen.
De rechtbank oordeelt dat de inbeslagneming rechtmatig was, maar dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de hogere waarde van de auto. Wel is vastgesteld dat er meer voorwerpen in de auto waren dan in de kennisgeving van inbeslagneming zijn vermeld. De rechtbank heeft de schade die eiser heeft geleden door het verlies van deze voorwerpen schattenderwijs begroot op € 500. De totale schadevergoeding die de Staat aan eiser moet betalen, inclusief wettelijke rente, bedraagt € 970. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.