ECLI:NL:RBDHA:2018:89

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
C/09/529714 / HA ZA 17-352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overheidsaansprakelijkheid en schadevergoeding na inbeslagname van een auto

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) wegens het verlies van zijn auto en de voorwerpen die zich daarin bevonden na twee inbeslagnames door de politie. De eerste inbeslagneming vond plaats op 9 maart 2007, waarna de auto in bewaring werd gegeven aan de Dienst Roerende Zaken (DRZ). Na een strafrechtelijke veroordeling van eiser in 2008, werd de auto in 2009 teruggegeven. Echter, op 10 september 2009 werd de auto opnieuw in beslag genomen. De Staat heeft de auto uiteindelijk vervreemd, wat aanleiding gaf tot de vordering van eiser. Eiser stelt dat de taxatiewaarde van de auto te laag was en dat hij recht heeft op een hogere schadevergoeding, inclusief vergoeding voor de voorwerpen die in de auto lagen.

De rechtbank oordeelt dat de inbeslagneming rechtmatig was, maar dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de hogere waarde van de auto. Wel is vastgesteld dat er meer voorwerpen in de auto waren dan in de kennisgeving van inbeslagneming zijn vermeld. De rechtbank heeft de schade die eiser heeft geleden door het verlies van deze voorwerpen schattenderwijs begroot op € 500. De totale schadevergoeding die de Staat aan eiser moet betalen, inclusief wettelijke rente, bedraagt € 970. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/529714 / HA ZA 17-352
Vonnis van 10 januari 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.W. de Bruin te Berlicum,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 februari 2017, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 17 januari 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 december 2017 en de daarin genoemde stukken;
  • de opmerkingen van de Staat over het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 maart 2007 is [eiser] door de politie aangehouden op verdenking van een strafbaar feit en is beslag gelegd op een auto van [eiser] , te weten een Mitsubishi Lancer Wagon, bouwjaar [jaar] , met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) met de daarin zich bevindende voorwerpen. In de kennisgeving van inbeslagneming als bedoeld in artikel 94 lid 3 Wetboek van Strafvordering (Sv) is de inhoud van de auto als volgt beschreven:
“De inhoud van het voertuig bestaat uit:
- Op de achterbank linksachter ligt een pakwerkerspak + bijtmouw.
- op de achterbank rechtsachter staat er een grote gele plastic ton met hondenbrokken. Tussen de bank en de passagiersvoorstoel staat een grote tas, gevuld met allerlei attributen welke gebruikt worden bij het trainen van honden. Daaronder staat een zwarte kist met alarmpistolen.
- Op de passagiersstoel voor staat een drinkbak voor een hond en er ligt een maglite. Voor de passagiersstoel staat een plastic tas met handdoeken.
- Achter in de kofferbak is een kennel geplaatst voor honden, voorzien van 2 deuren. Links naast de kennel liggen een aantal hondenriemen. Rechts naast de kennel liggen een aantal lege limonadeflessen.
- Her en der ligt in de auto gereedschap, zoals hamer en schroevendraaier.”
2.2.
Op 19 juni 2007 heeft het openbaar ministerie (OM) de auto in bewaring gegeven aan de Dienst Roerende Zaken (hierna: DRZ).
2.3.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2008 is [eiser] strafrechtelijk veroordeeld. Nadat het gerechtshof Den Haag bij arrest van 27 februari 2009 teruggave van de auto had gelast, heeft het OM op 29 april 2009 aan DRZ opdracht gegeven de auto terug te geven. De auto is op 19 juni 2009 weer in het bezit van [eiser] gekomen.
2.4.
Op 10 september 2009 is [eiser] wederom door de politie aangehouden op verdenking van een strafbaar feit en is de auto opnieuw in beslag genomen. De kennisgeving van inbeslagneming vermeldt voor zover thans van belang het volgende:
“Bijzonderheden: Achter in de auto een hondenkennel.
Voorzien van nieuwe motor.”
2.5.
Op 16 februari 2010 heeft het OM de auto in bewaring gegeven aan de DRZ. Aldaar is de auto, inclusief de zich daarin bevindende hondenkennel, getaxeerd op een waarde van € 400.
2.6.
Op 3 augustus 2010 heeft het OM aan DRZ opdracht gegeven de auto te vervreemden op de voet van artikel 117 Rv. DRZ heeft de auto verkocht en op 18 augustus 2010 overgedragen aan een demontage/sloopbedrijf, waarbij een koopsom is betaald van
€ 145,48.
2.7.
Bij vonnis van 6 september 2011 van de rechtbank Rotterdam is [eiser] strafrechtelijk veroordeeld en is teruggave van de auto gelast. Bij arrest van 14 juni 2012 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoend – voor zover hier van belang – eveneens teruggave van de auto gelast. Het cassatieberoep van [eiser] tegen laatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad bij arrest van 8 oktober 2013 verworpen.
2.8.
[eiser] heeft na juni 2009 in eerste instantie bij DRZ en daarna bij het OM erover geklaagd dat spullen van hem die bij de eerste inbeslagname in de auto lagen verdwenen waren en [eiser] heeft vanaf 2011 het OM verzocht schadevergoeding toe te kennen. Dit verzoek en de klachten zijn door de instanties ongegrond verklaard.
2.9.
Op vordering van [eiser] heeft de kantonrechter van de rechtbank Den Haag bij vonnis van 15 mei 2013 met betrekking tot de inbeslagneming van 9 maart 2007 de Staat, voor zover thans van belang, veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser] van € 876, waarvan € 250 met betrekking tot twee alarmpistolen en € 626 met betrekking tot de inventaris van de auto.
2.10.
Op 14 november 2013 heeft het OM aan DRZ opdracht gegeven de auto aan [eiser] terug te geven. Hieraan kon niet worden voldaan omdat de auto reeds was vervreemd.
2.11.
Bij brief van 26 november 2013 heeft DRZ aan [eiser] met betrekking tot de auto een schadevergoeding aangeboden van € 435 (inclusief een bedrag van € 35 aan wettelijke rente). [eiser] heeft dit aanbod niet aanvaard.
2.12.
Bij brief van 25 augustus 2016 heeft [eiser] de Staat aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade wegens het niet retourneren van de auto en de zich daarin volgens [eiser] bevindende spullen. [eiser] heeft zijn schade begroot op € 22.617,78.
2.13.
De Staat heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Staat veroordeelt:
I tot betaling aan [eiser] van € 22.617,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
II tot betaling aan [eiser] van € 3.146,76 aan reeds verschuldigde wettelijke rente, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
III in de kosten van de procedure, daarin begrepen de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
3.2.
[eiser] stelt dat de Staat aansprakelijk en schadeplichtig is omdat de auto, inclusief de zich daarin bevindende spullen voor het trainen van honden, niet kan worden teruggegeven. Het onder I gevorderde schadebedrag - bestaande uit € 9.580 voor de auto en € 13.047,78 voor de uitrusting - dient te worden vermeerderd met de onder II gevorderde wettelijke rente, die over de periode 24 februari 2012 tot 24 februari 2017 € 3.145,76 bedraagt.
3.3.
De Staat voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat de vordering van [eiser] betrekking heeft op de tweede inbeslagneming van de auto op 10 september 2009. Evenmin staat ter discussie dat deze inbeslagneming rechtmatig was.
de auto inclusief hondenkennel (€ 9.580)
4.2.
[eiser] heeft niet weersproken dat de auto mocht worden vervreemd op grond van artikel 117 lid 2 sub c Sv, omdat de auto een vervangbaar object is en de tegenwaarde daarvan op eenvoudige wijze kan worden bepaald. De Staat heeft de auto dus rechtmatig verkocht.
4.3.
Op grond van artikel 119 lid 2 Sv moet indien niet aan de last tot teruggave kan worden voldaan omdat – zoals in dit geval – een machtiging tot vervreemding is verleend als bedoeld in artikel 117, lid 2 Sv, worden overgegaan tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door de bewaarder (DRZ) heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht. In de praktijk wordt, als DRZ het voorwerp voor een lager bedrag verkoopt dan het bedrag waarvoor het voorwerp door DRZ is getaxeerd, dit laatste bedrag uitgekeerd. Dat bedrag is in dit geval (€ 400) ook aan [eiser] aangeboden.
4.4.
In de stellingen van [eiser] ligt besloten dat de taxatie van de auto door DRZ onredelijk laag is, althans dat de auto voor een onredelijk laag bedrag is verkocht. [eiser] stelt dat de auto veel meer waard was, namelijk € 9.580. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] tijdens de comparitie verklaard dat hij na 16 juni 2009 de auto van een revisiemotor heeft voorzien die hij had gekocht van een particulier voor € 6.080 en dat hij de auto uit de nalatenschap van zijn zuster heeft overgenomen, die de auto op haar beurt had gekocht bij een garagebedrijf voor € 3.500. Volgens [eiser] is het aanbod van € 70 voor de hondenkennel eveneens te laag, gelet op de door hem overgelegde offertes.
4.5.
De Staat voert aan dat de auto voor een reële prijs is getaxeerd en verkocht. Hiertoe wijst de Staat erop dat DRZ de auto (inclusief de hondenkennel) heeft getaxeerd in overeenstemming met de verplichting ex artikel 14 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen, dat de auto destijds al 14 jaar oud was en blijkens het taxatierapport en de door de Staat overgelegde foto’s (productie 25) vol zat met krassen, deuken en roest. Met betrekking tot de hondenkennel heeft de Staat gewezen op prijzen die op internet worden vermeld voor soortgelijke zaken.
4.6.
Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Staat heeft [eiser] zijn stelling omtrent de waarde van de auto onvoldoende gedocumenteerd onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de waarde van de hondenkennel, omdat [eiser] slechts offertes voor nieuwe kennels heeft overgelegd, terwijl sprake was van een gebruikt exemplaar. Dit onderdeel van de vordering zal dus worden toegewezen tot het bedrag dat de Staat in deze procedure bereid is aan [eiser] te betalen (€ 470).
spullen tot het trainen van honden?
4.7.
[eiser] stelt dat er zich op 10 september 2009 in de auto spullen tot het trainen van honden in de auto bevonden en dat deze spullen in beslag zijn genomen. De Staat heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat zich ten tijde van de inbeslagname meer spullen in de auto moeten hebben bevonden dan is vermeld in de kennisgeving van inbeslagneming vermelde zaken (de auto met hondenkennel). Zij licht dat als volgt toe.
4.9.
[eiser] heeft tijdens de comparitie heeft verklaard dat hij ten tijde van zijn aanhouding op 10 september 2007 honden aan het trainen was. De Staat heeft dit niet weersproken. Op de door hem tijdens de comparitie getoonde foto van de training is een lijn te zien en een dummy die als oefendrenkeling werd gebruikt. Daarnaast kan uit de door [eiser] afgelegde verklaring in de tweede strafzaak (zijn productie 9) worden afgeleid dat [eiser] ten behoeve van de training een “kist” en “speurtuig” uit de auto had gehaald. Verder vermeldt de lijst van bewijsmiddelen bij het arrest van 14 juni 2012 in de strafzaak (productie 6 van de Staat) dat op de achterbank van de auto een “tas met veel persoonlijke bescheiden en administratie” is aangetroffen. Deze, zich in de auto bevindende tas behoort dus ook tot de in beslag genomen zaken, doch is niet op de kennisgeving van inbeslagneming vermeld.
4.10.
Met het voorgaande is niet gezegd dat alle door [eiser] genoemde voorwerpen zich ten tijde van de inbeslagname in de auto bevonden. Tijdens de comparitie is gebleken dat de door [eiser] opgestelde lijst met voorwerpen (productie 4), waarop hij zijn vordering baseert, ziet op de voorwerpen die zich tijdens de eerste én het tweede inbeslagname van de auto in de auto zouden hebben bevonden. Onduidelijk is gebleven welke spullen volgens [eiser] op 10 september 2009 in beslag zijn genomen. [eiser] heeft erkend dat niet meer valt te achterhalen welke voorwerpen er zich precies in de auto lagen.
4.11.
Nu wel voldoende is vast komen te staan dat er meer dan de door de politie vermelde voorwerpen in beslag zijn genomen en moet worden aangenomen dat deze in het ongerede zijn geraakt, dient de Staat de schade die [eiser] heeft geleden door het verlies van deze voorwerpen te vergoeden. Deze schade kan niet meer precies worden vastgesteld, aangezien niet duidelijk is welke voorwerpen zich in de auto hebben bevonden. De rechtbank zal de schade daarom schattenderwijs begroten. Zij zoekt aansluiting bij de bedragen die de kantonrechter heeft vastgesteld als schade als gevolg van de eerste inbeslagname van de auto. De rechtbank begroot deze schade ex aequo et bono op € 500. Tot dit bedrag wordt dit onderdeel van de vordering in hoofdsom toegewezen.
wettelijke rente
4.12.
Met het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2013 is de last tot teruggave van de auto onherroepelijk geworden. In aansluiting hierop zal de wettelijke rente over de totale hoofdsom van € 970 worden toegewezen vanaf 8 oktober 2013.
proceskosten
4.13.
Bij deze uitkomst van de procedure past dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de Staat tot betaling aan [eiser] van € 970, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2013 tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 1554