ECLI:NL:RBDHA:2018:8879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
C/09/516232 / FA RK 16-6123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de rechtsmacht van de Indiase rechter in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2018 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen de man, [Y], en de vrouw, [X]. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J. Kim-Meijer, heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, terwijl de vrouw, [X], in India woont en wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Borger van der Burg-Holstege. De rechtbank had eerder op 17 juli 2017 bepaald dat de behandeling van het verzoek tot echtscheiding zou worden aangehouden totdat de Indiase rechter onherroepelijk had beslist op het echtscheidingsverzoek van de vrouw. De vrouw diende zich uiterlijk twee weken voor de pro forma datum van 1 december 2017 uit te laten over de voortgang van de procedure in India.

Tijdens de zitting op 17 april 2018 zijn beide partijen verschenen, en de rechtbank heeft pleitnotities ontvangen. De man heeft verzocht om de zaak weer op zitting te zetten voor de inhoudelijke behandeling, maar de vrouw heeft verzocht om aanhouding van de zaak, aangezien de procedure in India nog loopt. De rechtbank heeft de vraag behandeld of zij moet overgaan tot heroverweging van de eerder genomen eindbeslissing, waarin werd geoordeeld dat de Indiase rechter terecht rechtsmacht heeft aangenomen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de eindbeslissing te heroverwegen, omdat deze niet berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De rechtbank heeft bepaald dat de behandeling van het verzoek tot echtscheiding wordt aangehouden tot 1 september 2018, en dat de vrouw zich uiterlijk twee weken voor deze datum moet uitlaten over de voortgang van de echtscheidingsprocedure in India. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan ten aanzien van de echtscheiding met nevenvoorzieningen en de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 16-6123
Zaaknummer: C/09/516232
Datum beschikking: 29 mei 2018

Scheiding

Beschikking op het op 8 augustus 2016 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende te India,
advocaat: mr. F. Borger van der Burg-Holstege te ‘s-Gravenhage.

Procedure

Bij beschikking van 17 juli 2017 van deze rechtbank is bepaald dat:
- de behandeling van het verzoek tot echtscheiding wordt aangehouden tot 1 december 2017 pro forma;
- de vrouw zich uiterlijk twee weken voor deze datum dient uit te laten over de voortgang van de echtscheidingsprocedure in India;
- de man daarop tot aan de pro formadatum mag reageren;
en is iedere verdere beslissing ten aanzien van de echtscheiding met nevenvoorzieningen en de proceskosten aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- het F9 formulier d.d. 28 november 2017 van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 30 november 2017 met bijlagen van de zijde van de man;
- de brief d.d. 22 januari 2018 van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 6 april 2018 met bijlagen van de zijde van de man;
- de brief d.d. 16 april 2018 met bijlagen van de zijde van de vrouw.
Op 17 april 2018 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat en tolk (Engels), mevrouw [naam tolk] en de advocaat van de vrouw. Van de zijde van de man en van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
Na de terechtzitting is ontvangen de brief d.d. 25 mei 2018 met bijlagen van de zijde van de vrouw over de nog lopende procedure in India.
Vandaag is bij faxbericht ingekomen een verzoek van de advocaat van de man met daarin het verzoek om de uitspraak vandaag nog niet te doen, voor zover de rechtbank besluit de ingediende bijlagen bij laatstgenoemde brief van de advocaat van de vrouw in haar beslissing van heden mee te nemen. In die laatste situatie wil de advocaat van de man nog de mogelijkheid krijgen om op die stukken te reageren.
Aangezien naar het oordeel van de rechtbank de laatstgenoemde stukken van de advocaat van de vrouw niet relevant zijn voor de beschikking van heden, gaat de rechtbank thans voorbij aan het verzoek van de advocaat van de man om voor het doen van deze uitspraak te kunnen reageren op die stukken.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De rechtbank heeft in de tussenbeschikking van 17 juli 2017 geoordeeld dat het door de man bij deze rechtbank ingediende verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen dient te worden aangehouden totdat de Indiase rechter onherroepelijk heeft beslist op het echtscheidingsverzoek van de vrouw.
De man heeft bij zijn brief van 30 november 2017 verzocht de zaak weer op zitting te zetten voor de inhoudelijke behandeling van zijn echtscheidingsverzoek. De vrouw heeft gesteld dat de procedure in India nog loopt en heeft verzocht de zaak nog aan te houden.
De vraag die thans voorligt is of de rechtbank tot heroverweging moet overgaan van de in de tussenbeschikking van 17 juli 2017 opgenomen eindbeslissing die niet in het dictum staat, te weten dat de Indiase rechter terecht rechtsmacht heeft aangenomen en een eventuele uitspraak tot ontbinding van het huwelijk van de Indiase rechter vatbaar is voor erkenning in Nederland.
Partijen hebben hun standpunt hierover toegelicht.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vraag dient beantwoord te worden aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:2008:BC2800). In dit arrest is geoordeeld dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
De rechtbank is in dit verband van oordeel dat in de tussenbeschikking van 17 juli 2017 terecht is geconcludeerd dat – gelet op het gegeven dat in artikel 10:57 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen criteria worden gegeven ten aanzien van de internationale bevoegdheidsgrondslag van de buitenlandse rechter – een leidraad hiervoor wordt gevonden in artikel 3 Brussel II bis. Ook de artikelen 2 tot en met 5 van het Haags Echtscheidingsverdrag 1970 – genoemd in het door de man overgelegde advies van prof. dr. mr. I. Curry – vormen in dit verband een aanknopingspunt. Daarmee is niet gezegd dat er geen andere omstandigheden kunnen zijn die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of de Indiase rechter terecht zijn rechtsmacht heeft aangenomen dan wel in hoger beroep zal (blijven) aannemen. De rechtbank heeft in de tussenbeschikking geoordeeld dat er sprake is van dergelijke omstandigheden. Geconcludeerd is dat niet is gebleken dat de bevoegdheid van de Indiase rechtbank gebaseerd was op een rechtsmachtregeling die naar internationale maatstaven onaanvaardbaar is, dit mede gelet op het gegeven dat partijen gehuwd zijn in India en de in India woonachtige vrouw teven de Indiase nationaliteit heeft.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de eindbeslissing in de tussenbeschikking van 17 juli 2017 niet berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, zodat er geen aanleiding is om thans tot heroverweging over te gaan.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ter zitting van 17 april 2018 is gebleken dat de man Burger van India was totdat hij in 2013 de Nederlandse nationaliteit verkreeg – een dubbele nationaliteit was niet mogelijk aldus de man – en dat hij zijnde Overzees Burger van India nog steeds aanspraak kan maken op bepaalde rechten toekomende aan Indiase staatsburgers.
Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank beslist dat zij de zaak op dit moment niet inhoudelijk zal gaan behandelen.
De rechtbank verwacht dat voor na te melden proforma datum nadere informatie door partijen wordt verschaft over de voortgang van de procedure in India.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot echtscheiding wordt aangehouden tot
1 september 2018 pro forma.
bepaalt dat vrouw zich uiterlijk twee weken voor deze datum – of zoveel eerder als de Indiase rechter onherroepelijk heeft beslist op het echtscheidingsverzoek van de vrouw – dient uit te laten over de voortgang van de echtscheidingsprocedure in India;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de echtscheiding met nevenvoorzieningen en de proceskostenaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, bijgestaan door
mr. I.E. Moerkerk-van Kersbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018.