ECLI:NL:RBDHA:2018:8876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
18.11938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Soedanese eiser en overdracht aan Duitsland onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Soedanese eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder asiel had aangevraagd in Duitsland. Dit werd bevestigd door het Eurodac-systeem, dat de eerdere asielaanvraag registreert.

De eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris. Tijdens de zitting op 19 juli 2018, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat er ten onrechte geen automatisch schorsende werking aan zijn beroep was verleend, verwijzend naar het arrest Gnandi van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank stelde vast dat dit arrest niet van toepassing was, omdat het bestreden besluit een overdrachtsbesluit betrof en geen terugkeerbesluit.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris terecht had aangenomen dat de eiser meerderjarig was, gebaseerd op de registratie van de geboortedatum in Duitsland. De eiser had geen authentieke identificerende documenten overgelegd om het tegendeel te bewijzen. Tot slot werd de stelling van de eiser dat de overdracht aan Duitsland in strijd was met de humanitaire clausule van artikel 17 van de Dublinverordening verworpen, omdat deze niet nader was onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11938
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.11939, plaatsgevonden op 19 juli 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Soedanese nationaliteit te bezitten. Verweerder heeft zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat uit het Eurodac-systeem is gebleken dat hij eerder asiel heeft aangevraagd in Duitsland. De autoriteiten van Duitsland hebben een verzoek om eiser terug te nemen geaccordeerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening 604/2013 (Dublinverordening).
2. Eiser voert aan dat aan zijn beroep ten onrechte geen automatisch schorsende werking is verleend, gelet op het arrest Gnandi van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zaaknummer C-181/16, www.curia.europa.eu). De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling, reeds vanwege het feit dat dit arrest ziet op terugkeerbesluiten en het bestreden besluit geen terugkeerbesluit is maar een overdrachtsbesluit.
3. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat hij meerderjarig is ( [geboortedatum1] ) omdat hij de bij de autoriteiten van Duitsland bekende leeftijd niet zelf heeft opgegeven. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt echter dat verweerder in beginsel mag uitgaan van een door een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum, behoudens tegenbewijs in de vorm van authentieke identificerende documenten. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1910. Nu eiser in Duitsland als meerderjarig geregistreerd staat en nu hij geen authentieke identificerende documenten heeft overgelegd, mocht verweerder van die registratie uitgaan.
4. Ten slotte voert eiser aan dat overdracht aan de autoriteiten van Duitsland in strijd is met de humanitaire clausule van artikel 17 van de Dublinverordening. Omdat deze stelling niet nader is onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om op grond van dit artikel eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 19 juli 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.