ECLI:NL:RBDHA:2018:8848
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden en de ingangsdatum van de bewaartermijn
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in een bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaar was ingediend door een veroordeelde, geboren in 1991, die zich verzette tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met parketnummer 09/657627-10 en heeft het bezwaar op 10 juli 2018 in raadkamer behandeld. De veroordeelde was aanwezig en de officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
De veroordeelde was eerder, op 20 december 2010, door de politierechter veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uur wegens zware mishandeling. Het bezwaar richtte zich niet tegen de afname en verwerking van het DNA, maar tegen de ingangsdatum van de bewaartermijn. De veroordeelde stelde dat hij geen nadeel mocht ondervinden van het feit dat het openbaar ministerie lang had gewacht met het bevel tot DNA-afname en dat de termijn van 30 jaar zou moeten aanvangen bij de uitspraak van de politierechter.
De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de bewaartermijn reeds was gaan lopen op 20 december 2010, zoals blijkt uit de wet en rechtspraak. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van de veroordeelde niet-ontvankelijk was wegens het ontbreken van enig procesbelang, aangezien hetgeen de veroordeelde beoogde reeds uit de wet volgde. De rechtbank verklaarde de veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.