In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2018, zijn verzoeken ingediend door zowel de moeder als de vader van een minderjarige, geboren in 2013. De moeder verzocht om het vervallen verklaren van een schriftelijke aanwijzing en om een omgangsregeling van één uur per week met de minderjarige. De vader deed een soortgelijk verzoek, maar ook om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Tijdens de zitting werd echter duidelijk dat beide ouders geen belang meer hadden bij de beslissing over het vervallen van de schriftelijke aanwijzing, en deze verzoeken werden ingetrokken.
De rechtbank heeft de verzoeken tot vaststelling van een omgangsregeling en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken beoordeeld. De huidige regeling, waarbij de ouders gezamenlijk eenmaal per twee weken omgang hebben met de minderjarige, blijft voorlopig van kracht. De rechtbank heeft overwogen dat de situatie van de minderjarige, die op 6 juli 2018 zal worden geplaatst bij de grootmoeder, enige onrust met zich mee kan brengen. Daarom is het in het belang van de minderjarige om de huidige bezoekregeling voort te zetten totdat de observatieperiode is afgerond.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken van de ouders tot vaststelling van een omgangsregeling en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er op de ingetrokken verzoeken tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzingen niets meer te beslissen valt. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kinderrechters J.M. Vink, E.M.M. Engbers en A.E.J. Satink, met L.A. Neuman-Steenaart als griffier.