ECLI:NL:RBDHA:2018:8744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
AWB 17 / 15792 en AWB 17 / 15793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijf en gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM; belangenafweging bij afwijzing verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de aanvraag van een verblijfsvergunning voor een vrouw van [nationaliteit], die in Nederland woont en een gezin heeft met een echtgenoot en twee minderjarige kinderen. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en verweerder van mening was dat er geen sprake was van een 'certain degree of hardship' bij terugkeer naar het land van herkomst. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij zij aanvoerde dat de belangen van haar kinderen onvoldoende waren meegewogen en dat de afwijzing in strijd was met de Gezinsherenigingsrichtlijn.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de objectieve belemmeringen voldoende had gemotiveerd, maar dat de belangenafweging onvoldoende blijk gaf van de specifieke omstandigheden van eiseres en haar gezin. De rechtbank benadrukte dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM een 'fair balance' moet worden gevonden tussen de belangen van de betrokken vreemdeling en het algemeen belang van Nederland. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres onvoldoende waren meegewogen in het bestreden besluit, en dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de specifieke omstandigheden van eiseres en haar gezin geen 'certain degree of hardship' met zich brachten.

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/15792 (beroep)
AWB 17/15793 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 29 mei 2018 in de zaken tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum 1] , van [nationaliteit] nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. J. Werner),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 28 juni 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 november 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 17 november 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder was, met bericht van verhindering, niet aanwezig. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiseres woont sinds 2014 in Nederland. De echtgenoot van eiseres, de heer [naam 1] , komt oorspronkelijk uit [land] en verblijft in Nederland met een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eiseres heeft samen met haar partner twee kinderen, [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] , en [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] . De kinderen zijn in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ”.
2.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste omdat haar uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Hiertoe heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiseres nooit in Nederland verblijfsrecht heeft gehad en sprake is van een eerste toelating. In de in het kader van artikel 8 van het EVRM te maken belangenafweging weegt in het voordeel van eiseres dat haar kinderen in Nederland zijn en in het bezit zijn van een verblijfsvergunning. Ook weegt in het voordeel dat haar partner eveneens een verblijfsvergunning heeft en dat hij kampt met psychische problemen. In haar nadeel weegt dat zij zonder verblijfsrecht familie- en gezinsleven is gaan uitoefenen met haar partner en dit heeft geïntensiveerd met de geboorte van haar kinderen. Dit komt voor haar eigen rekening en risico. Verder acht verweerder van belang dat haar kinderen erg jong zijn en niet zodanig geworteld zijn in Nederland dat zij zich niet elders zouden kunnen aanpassen. Eiseres is geboren en getogen in [land] en heeft een groot gedeelte van haar leven daar doorgebracht. Eiseres spreekt de taal en kent de cultuur. Er zijn voorts geen objectieve belemmeringen voor eiseres en haar gezin om zich in [land] te vestigen. Zij heeft niet met objectieve stukken aannemelijk gemaakt dat zij of haar gezin persoonlijk te vrezen hebben bij terugkeer naar [land] . De medische problematiek van de partner van eiseres dan wel de problemen in de ontwikkeling van [naam 2] , zijn eveneens geen objectieve belemmeringen. Niet blijkt dat de medische zorg die de partner van eiseres dan wel de hulp en ondersteuning die [naam 2] in Nederland krijgt, niet voorhanden zijn in [land] .
2.2
Van een ‘certain degree of hardship’ is volgens verweerder ook niet gebleken. De omstandigheid dat de partner van eiseres de keuze om het gezinsleven in [land] uit te oefenen liever niet maakt, betekent niet dat het gezinsleven enkel en alleen in Nederland uitgeoefend kan worden. Bovendien is niet gebleken dat de ondersteuning die eiseres biedt aan haar partner alleen door haar kan worden gegeven. Als de partner van eiseres zorg zou behoeven dan kan hij terugvallen op andere zorg, zoals thuiszorg, die de mantelzorg van eiseres kan vervangen. Evenmin komt eiseres in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. In dit verband heeft verweerder in aanmerking genomen dat het de partner van eiseres vrij staat om eiseres te volgen, zodat geen sprake is van een gedwongen scheiding. Daarnaast kan de partner van eiseres, indien hij wegens zijn psychische problemen niet voor hun dochter kan zorgen, steunen op de hier bestaande instellingen.
3.1
Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] (richtlijn). Het bestreden besluit geeft geen blijk van het bijzondere karakter van deze richtlijn. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat gezinshereniging de hoofdregel en het uitgangspunt is van de richtlijn. De voorwaarden moeten daarom strikt worden uitgelegd en de lidstaten mogen hun handelingsvrijheid niet zo gebruiken dat afbreuk wordt gedaan aan het doel en nuttig effect van de richtlijn. De enkele stelling van verweerder dat niet aan alle voorwaarden is voldaan en dat het daarom in het belang van de Nederlandse overheid is om de aanvraag af te wijzen, kan volgens eiseres dan ook niet door de Unierechtelijke beugel.
3.2
Daarnaast voert eiseres aan dat geen ‘fair balance’ is gevonden in het afwegen van de belangen in het kader van artikel 8 van het EVRM. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op de subjectieve belemmeringen om het gezinsleven elders uit te oefenen. Het gebrek in de belangenafweging zit daarnaast in de wijze van het meewegen van het belang van het kind en het gewicht dat aan dit belang is toegekend in het bestreden besluit. Verweerder heeft niet beoordeeld of sprake is van ‘certain degree of hardship’, maar louter getoetst of er objectieve belemmeringen zijn. Verweerder heeft hierbij ten onrechte te weinig waarde toegekend aan de verklaringen van de [instelling 1] en [instelling 2] . Ook de situatie en de belangen van [naam 2] zijn volgens eiseres onvoldoende betrokken in het bestreden besluit. Verweerder heeft hierbij de informatie van de [instelling 1] over [naam 2] , waaruit blijkt dat zij spraak-, taal-, slaap- en gedragsproblemen heeft, die het belang bij stabiliteit in het gezinsleven nog groter maken, onjuist betrokken bij het bestreden besluit. Eiseres verwijst hiertoe naar de jurisprudentie van het Europees Hof van de rechten van de mens (EHRM) over het centraal stellen van het belang van het kind.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Verweerder heeft familieleven aangenomen tussen eiseres enerzijds en haar echtgenoot en twee kinderen anderzijds. De belangenafweging die verweerder vervolgens in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt, valt in het nadeel uit van eiseres. Uit de jurisprudentie van het EHRM [3] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven en het familie- en gezinsleven een 'fair balance' moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De gehanteerde maatstaf van de ‘fair balance’ impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
4.2
De Afdeling heeft in de uitspraak van 5 april 2017 [5] verder geoordeeld dat volgens vaste jurisprudentie van het EHRM [6] in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging dienen te vormen en dat aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht moet toekomen. Voorts volgt uit voormelde jurisprudentie van het EHRM dat niet alleen van belang is of objectieve belemmeringen aan vestiging in het land van herkomst in de weg staan, maar ook of vestiging in dat land een ‘certain degree of hardship’ met zich brengt.
4.3
Eiseres heeft ter onderbouwing van de spraak-, taal-, gedrags- en slaapproblemen van [naam 2] een logopedisch verslag van [praktijk] van 13 maart 2017 en twee verklaringen van de [instelling 1] van 30 maart 2017 en van 21 september 2017 overgelegd. Ter onderbouwing van de psychische problematiek van haar partner heeft eiseres een brief van de [instelling 1] -psychiater en sociaal‑psychiatrisch verpleegkundige (SPV) van 1 maart 2016, een brief van de psychiater en SPV van [instelling 2] van 11 maart 2016, een brief van de SPV van [instelling 2] van 21 maart 2017 en een brief van de [instelling 1] -psychiater van 30 maart 2017 overgelegd. Voor een samenvatting van de inhoud van deze brieven verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 4.6 en verder van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2017. De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak voorts geoordeeld dat verweerder nader onderzoek dient te verrichten zodat alle relevante feiten en omstandigheden boven tafel komen en het belang van [naam 2] volledig in kaart kan worden gebracht. Ook diende verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter aandacht te besteden aan alle mogelijke terugkeerscenario’s en hierbij rekening te houden met de belangen van de partner van eiseres. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit de aanvraag van eiseres afgewezen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.4.1
De rechtbank overweegt dat verweerder de objectieve belemmeringen voldoende gemotiveerd betrokken heeft in het bestreden besluit, zoals het feit dat eiseres geboren en getogen is in [land] , de taal spreekt en de cultuur kent, lange tijd daar heeft gewoond, haar familie daar nog woont en niet is gebleken dat zij of haar partner en kinderen iets te vrezen hebben in [land] . Ook heeft verweerder niet ten onrechte ten nadele van eiseres in de belangenafweging betrokken dat zij, nadat zij naar Nederland is gekomen, haar gezinsleven in Nederland met haar partner heeft geïntensiveerd met de geboorte van twee kinderen zonder in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning.
4.4.2
Verweerder behoort echter ook op deugdelijke wijze in de belangenafweging te betrekken of voor eiseres en haar gezinsleden sprake is van voornoemde ‘certain degree of hardship’ en, gelet op de hierboven vermelde jurisprudentie, in de belangenafweging een aanzienlijk gewicht toe te kennen aan de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de in het bestreden besluit gemaakte belangenafweging hiervan geen, althans onvoldoende, blijk. In de overgelegde stukken staat dat het voor [naam 2] van belang is om in een stabiele omgeving op te groeien. De jeugdarts en jeugdverpleegkundige hebben gemotiveerd uiteengezet dat het in het belang van [naam 2] is dat zij hier in Nederland, samen met haar ouders en broertje, kan opgroeien. Zo geven zij haar de beste kansen op een gezonde toekomst. Uit verweerders besluitvorming blijkt naar het oordeel van de rechtbank, enigszins terughoudend toetsend, onvoldoende waarom desondanks van [naam 2] gevergd kan worden dat zij, gelet op de gegeven omstandigheden, met haar moeder naar [land] reist dan wel dat haar vader alleen voor haar zou zorgen. Dat aan het belang van [naam 2] aanzienlijk gewicht is toegekend, blijkt dan ook onvoldoende uit het bestreden besluit.
4.4.3
Verweerder heeft verder, enigszins terughoudend toetsend, onvoldoende gemotiveerd waarom van de partner van eiseres verwacht kan worden dat hij alleen voor zijn kinderen zorgt dan wel dat hij mee terug kan gaan naar [land] , gelet op zijn kwetsbare situatie. In de overgelegde stukken staat dat het belangrijk voor de partner van eiseres is dat de sociale stressoren binnen de perken blijven en hij de steun heeft van zijn gezin om het middelengebruik in remissie te kunnen houden. Ook is de sociale steun door eiseres van groot belang voor zijn herstelproces en kan het wegvallen hiervan leiden tot achteruitgang van zijn broze psychische evenwicht. De partner van eiseres is al lang in Nederland en is nog steeds in behandeling voor zijn traumatische ervaring in [land] .
4.4.4
Hoewel verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld dat van een ‘certain degree of hardship’ niet is gebleken, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank – enigszins terughoudend toetsend – onvoldoende gemotiveerd uiteengezet waarom voornoemde specifieke en bijzondere omstandigheden van [naam 2] en haar vader, ook in samenhang bezien, in het kader van de ‘fair balance’ niettemin geen ‘certain degree of hardship’ met zich brengen. De beroepsgrond slaagt.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding tot finale geschillenbeslechting, gelet op het vastgestelde motiveringsgebrek. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5.2
Gelet hierop komt de rechtbank aan de overige beroepsgronden niet meer toe.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/15792,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/15793,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter, in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 336,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
3.Onder meer het arrest Rodriquez da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3200.
6.Bijvoorbeeld het arrest van 3 oktober 2014, Jeunesse t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810 en het arrest van 8 november 2016, El Ghatet t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110.