ECLI:NL:RBDHA:2018:8566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
09/797055-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door openen portier van geparkeerde auto met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 16 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 november 2016 in Noordwijk betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte had zijn bedrijfsauto geparkeerd op het trottoir, waarbij de neus van het voertuig in de rijrichting van het fietspad wees en de linker wielen gedeeltelijk op het fietspad stonden. Bij het openen van het portier heeft de verdachte niet voldoende in zijn spiegels gekeken, waardoor een fietsster, genaamd [slachtoffer], tegen het portier botste en ten val kwam. De fietsster liep hierbij zwaar lichamelijk letsel op, waaronder fracturen aan het sleutelbeen, jukbeen, oogkas, onderarm en hersenpan. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloosheid of onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld, maar wel gevaarzettend gedrag vertoonde door het portier van zijn verkeerd geparkeerde auto te openen zonder voldoende te kijken. De rechtbank verklaarde de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar vond hem wel schuldig aan overtreding van artikel 5 WVW 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, met een vervangende hechtenis van 8 dagen bij niet-betaling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797055-17
Datum uitspraak: 16 juli 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 22 maart 2018 en van 2 juli 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.A. Versteegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 november 2016 te Noordwijk als verkeersdeelnemer, te
weten als bestuurder/inzittende van een motorrijtuig (bedrijfsauto), zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen,
hij, verdachte, aldaar
- zijn voertuig heeft geparkeerd, (met de neus van het voertuig in de
verplichte rijrichting), op de stoep gelegen (rechts) naast/aan de Nieuwe
Zeeweg, waarbij de linker wielen van dat voertuig (gedeeltelijk) op het
(verplichte) fietspad gelegen naast die stoep stonden, en/of vervolgens
-bij het openen en/of geopend houden van het portier niet (voldoende) in zijn
binnenspiegel en/of (linker)buitenspiegel en/of over zijn (linker) schouder
heeft gekeken en/of (vervolgens)
-bij het openen en/of geopend houden van het portier een links naast, althans
links dicht achter hem rijdende fietser de vrije doorgang heeft belemmerd,
(mede) tengevolge waarvan die fietser tegen het portier is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te
weten een sleutelbeenfractuur en/of een jukbeen/oogkasfractuur en/of een
onderarmfractuur en/of een hersenpanfractuur, althans een (deel van de)
schedelfractuur en/of snijwonden in de lies en/of het gelaat, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 november 2016 te Noordwijk als verkeersdeelnemer, te
weten als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), als volgt heeft
gehandeld,
hij, verdachte, aldaar
- zijn voertuig heeft geparkeerd, (met de neus van het voertuig in de
verplichte rijrichting), op de stoep gelegen (rechts) naast/aan de Nieuwe
Zeeweg, waarbij de linker wielen van dat voertuig (gedeeltelijk) op het
(verplichte) fietspad gelegen naast die stoep stonden, en/of vervolgens
-bij het openen en/of geopend houden van het portier niet (voldoende) in zijn
binnenspiegel en/of (linker)buitenspiegel en/of over zijn (linker) schouder
heeft gekeken en/of (vervolgens)
-bij het openen en/of geopend houden van het portier een links naast, althans
links dicht achter hem rijdende fietser de vrije doorgang heeft belemmerd,
(mede) tengevolge waarvan die fietser tegen het portier is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Ter terechtzitting heeft de toedracht van het ongeval zoals hierna beschreven niet ter discussie gestaan. Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen zoals die in de voetnoten zijn opgenomen, kunnen de hierna weergegeven feiten als vaststaand worden aangemerkt en zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 2 november 2016 stond de verdachte met zijn bedrijfsauto geparkeerd op het trottoir rechts langs het fietspad ter hoogte van perceel 3 op de Nieuwe Zeeweg te Noordwijk. De neus van de bedrijfsauto wees in de rijrichting van het aangrenzende fietspad. De bedrijfsauto stond ongeveer dertig centimeter op het fietspad. Voordat de verdachte zijn portier opende, heeft hij in zijn linker buitenspiegel gekeken en geen verkeer gezien. Toen de fietsster, [slachtoffer] , links van de bedrijfsauto reed, opende de verdachte zijn portier waardoor de fietsster tegen het portier is gebotst en ten val kwam. De fiets was elektrisch ondersteund tot maximaal 25 kilometer per uur. [2] [3] [4] Een getuige schatte in dat de fietsster tussen de 18 en 25 kilometer per uur reed. [5] [slachtoffer] had als gevolg van voornoemde botsing het volgende letsel: snijwonden in de lies en het gelaat en fracturen aan het sleutelbeen, jukbeen, oogkas, onderarm en hersenpan. De geschatte duur van genezing was 8-10 weken. [6]
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of aan de verdachte in strafrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot dit ongeval.
Primair moet worden bezien of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), waarbij moet worden beoordeeld of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos of in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend. Subsidiair is aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW 1994.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Ter onderbouwing heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Er is sprake van twee foute verkeersgedragingen, namelijk het deels op de stoep en het fietspad parkeren en vervolgens geen vrije doorgang verlenen aan een fietsster waardoor zij ten val is gekomen. Als gevolg daarvan heeft de fietsster zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. De verdachte heeft een enkele verkeersovertreding begaan. Er is slechts sprake van een moment van tijdelijke onoplettendheid. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft raadsvrouw aangegeven geen opmerkingen te hebben.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat de manoeuvre van de verdachte is aan te merken als een verkeersfout. Of het begaan van één verkeersfout voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994, valt in zijn algemeenheid niet te zeggen. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994.
Verdachte wilde uit zijn bedrijfsauto stappen. Nadat hij in zijn linker buitenspiegel had gekeken en geen verkeer had gezien, heeft hij zijn linker portier gedeeltelijk geopend. Verdachte heeft niet gemerkt dat in de tussentijd een fietsster op een elektrische fiets, vanuit de bocht achter zijn bedrijfsauto, kwam aanrijden en dat zij, toen hij zijn portier opende, zich ter hoogte van zijn portier bevond.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat, ten gevolge van de flauwe bocht die het fietspad maakte achter de auto, de bestuurder van de bedrijfsauto vanaf zijn zitplaats de naderende fietsster, afhankelijk van haar positie op het fietspad, niet kon zien tot ongeveer 16 tot 22 meter voor de plaats van de aanrijding. De bedrijfsauto waarin verdachte reed was er een van het gesloten type en had dus geen binnenspiegel.
Zoals hiervoor reeds aangegeven reed de fietsster met een snelheid tussen de 18 en 25 km/u, dus 5 tot 7 meter per seconde, hetgeen betekent dat zij die afstand van 16 tot 22 meter in een zo kort tijdsbestek heeft afgelegd dat niet valt uit te sluiten dat verdachte haar niet heeft kunnen opmerken tussen het kijken in zijn buitenspiegel en het (gedeeltelijk) openen van het portier.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder die omstandigheden, anders dan door de officier van justitie is betoogd, het belemmeren van de vrije doorgang terwijl zijn bedrijfsauto op de stoep en gedeeltelijk op het fietspad stond geparkeerd, onvoldoende om zelfs de lichtste gradatie van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 aan te nemen. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het hem primair tenlastegelegde feit.
Voor beantwoording van de vraag of voornoemd handelen van de verdachte een overtreding van artikel 5 WVW 1994 oplevert overweegt de rechtbank als volgt.
Deze strafbepaling ziet in beginsel op ieder gedrag dat invloed heeft op de veiligheid en de vrijheid van het verkeer op de weg. De bepaling strekt er slechts toe evidente vormen van gevaar of hinder te sanctioneren. Of sprake is van gevaarzettend gedrag, als bedoeld in deze bepaling hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft zijn bedrijfsauto deels op de stoep, deels op het fietspad geparkeerd. Vervolgens heeft hij zich er, alvorens zijn portier te openen, onvoldoende van vergewist of er weggebruikers over het fietspad kwamen aanrijden. Daarmee heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt, namelijk het risico in het leven geroepen dat een achter hem, dan wel naast hem rijdende fietsster met dat portier in botsing zou komen. Dit risico heeft zich vervolgens ook verwezenlijkt. De fietsster is gevallen en heeft daardoor letsel bekomen. Reeds gelet hierop is het handelen van de verdachte gevaarzettend geweest. De rechtbank acht, gelet hierop, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan te weten overtreding van artikel 5 WVW 1994.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op
of omstreeks02 november 2016 te Noordwijk als verkeersdeelnemer, te
weten als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), als volgt heeft
gehandeld,
hij, verdachte,
heeftaldaar
- zijn voertuig geparkeerd,
(met de neus van het voertuig in de
verplichte rijrichting),op de stoep gelegen
(rechts
)naast
/aande Nieuwe
Zeeweg, waarbij de linker wielen van dat voertuig (gedeeltelijk) op het
(verplichte)fietspad gelegen naast die stoep stonden, en/of vervolgens
-bij het openen en/of geopend houden van het portier niet (voldoende) in zijn
binnenspiegel en/of (linker)buitenspiegel en/of over zijn (linker) schouder
heeft gekeken en/of (vervolgens)
-bij het openen
en/of geopend houdenvan het portier een links naast, althans
links dicht achter hem rijdende fietser de vrije doorgang belemmerd,
(mede
)tengevolge waarvan die fietser tegen het portier is gebotst,
waardoor een ander
(genaamd [slachtoffer]
)letsel heeft bekomen,
door welke gedraging
(en
)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om geen rijontzegging aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW 1994 door het linker portier van zijn verkeerd geparkeerde bedrijfsauto te openen en daarbij de vrije doorgang van een fietsster te belemmeren, waardoor zij is gevallen. De verkeersfout van verdachte heeft gevolgen gehad voor het slachtoffer, die ten gevolge van de val zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft met deze gevolgen – hoe onaangenaam deze ook waren – echter geen rekening gehouden in de
straftoemeting. Een straf op grond van artikel 5 van de WVW 1994 dient immers in overeenstemming te zijn met de ernst van de verkeersfout zonder hierbij de – in dit geval aanmerkelijke – gevolgen in aanmerking te nemen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte contact heeft opgenomen en onderhouden met het slachtoffer en dat hij nog steeds gebukt gaat onder de door hem gemaakte verkeersfout.
De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat er een verhoogd risico bestaat op herhaling van het verkeersgedrag dat de verdachte heeft vertoond. Zij acht oplegging van een geldboete van na te noemen omvang dan ook passend. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in het opleggen van een rij-ontzegging geen meerwaarde, gelet op de houding van de verdachte en het gegeven dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 6 juni 2018, niet eerder is veroordeeld voor een verkeersdelict.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
  • 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 400,00 (vierhonderd euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 8 (acht) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Renckens, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016305352, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, basisteam Noordwijk, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 43).
2.Proces-verbaal verkorte ongevallen analyse, p. 18 e.v.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 15 e.v.
4.Proces-verbaal van verhoor benadeelde partij, p. 11 e.v.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 9.
6.Een geschrifte zijnde een geneeskundige verklaring, p. 14.