3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Over de hierna weergegeven feiten heeft ter terechtzitting geen discussie bestaan. Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen zoals die in de voetnoten zijn opgenomen, kunnen deze feiten als vaststaand worden aangemerkt en zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
[getuige] heeft camerabeelden gemaakt van het voorval op 6 januari 2017. Deze beelden zijn door een verbalisant bekeken en onder meer als volgt beschreven.
Ik zie dat [verdachte] zijn linkerbeen naar voren deed en zijn rechterbeen naar achter. Ik zag dat hij met zijn rechterhand naar achter ging en direct uithaalde naar [slachtoffer] . Ik zie dat [verdachte] zijn rechterhand, waar hij het mes in vasthoudt, met kracht naar voren duwt, in de richting van de buikstreek van [slachtoffer] . Ik zie dat [slachtoffer] naar achter springt, om zo te voorkomen dat het mes in zijn lichaam komt. Op de film zie ik ook daadwerkelijk dat [verdachte] het mes nog steeds in zijn rechterhand vasthoudt. [verdachte] maakt doelbewust een steekbeweging naar [slachtoffer] .
Ik zie direct hierna dat [verdachte] zijn linkerbeen naar voren zet en zijn rechterbeen
naar achter en dat hij met kracht zijn rechterarm naar achter en naar voren beweegt in een zijwaartse beweging. Het gaat om een ongecontroleerde beweging. Tijdens deze actie van [verdachte] is het mes in de linkerarm van [slachtoffer] gezet en het lichaam binnengedrongen.
Op 6 januari 2017 omstreeks 03.15 uur hoorden verbalisanten van [slachtoffer] dat hij ruzie had gehad met de verdachte en dat de verdachte met een mes naar [slachtoffer] had uitgehaald waardoor [slachtoffer] een wond had opgelopen. Verbalisanten zagen een wond in de bovenarm van [slachtoffer] .
De verdachte heeft ter terechtzitting op 2 juli 2018 verklaard dat hij twee maal met een mes, met een lemmet van ongeveer 10 a 15 centimeter, in de richting van de arm van [slachtoffer] heeft gestoken met een zwaaiende beweging.
Geen boos opzet
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte boos opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad.
Voorwaardelijke opzet?
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de beantwoording van de vraag of er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft bestaan, acht de rechtbank van belang de plaats in het lichaam waar het slachtoffer is geraakt en in welke richting van het lichaam is gestoken, het wapen waarmee is gestoken en de wijze van steken.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte tweemaal met kracht in de richting van [slachtoffer] heeft gestoken waarbij hij hem eenmaal heeft geraakt in de arm. Weliswaar houdt het dossier geen verklaring in over de precieze diepte van de verwonding, maar op de foto die in het dossier is opgenomen is te zien dat het een steekwond betreft en geen snijwond zoals door de verdediging is betoogd. Het mes waarmee de verdachte heeft gestoken heeft een lemmet van in ieder geval 10 centimeter.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met een fors mes eenmaal met kracht in de richting van de buik van [slachtoffer] heeft gestoken. Daarna heeft hij met een zijwaartse ongecontroleerde beweging opnieuw in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] gestoken, waarbij hij hem in de bovenarm heeft geraakt. In het bovenlichaam bevinden zich vitale organen. De kans dat die organen onherstelbaar geraakt zouden worden en dat [slachtoffer] door die gedragingen zou komen te overlijden, acht de rechtbank naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk.
Dergelijk steken is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] fataal geraakt zou worden, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.