ECLI:NL:RBDHA:2018:8563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
797100-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Oegstgeest, jeugdstrafrecht en taakstraf opgelegd

Op 16 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 januari 2017 in Oegstgeest een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om een persoon van het leven te beroven, meermalen gestoken in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes in de arm van het slachtoffer heeft gestoken, maar dat er geen sprake was van boos opzet op de dood van het slachtoffer. De officier van justitie heeft een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden geëist, terwijl de verdediging om een mildere straf vroeg. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag, maar heeft de strafmaat verlaagd tot een taakstraf van 100 uren, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer was, wat heeft geleid tot een lagere straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797100-17
Datum uitspraak: 16 juli 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 22 maart 2018 (regie) en 2 juli 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M.J. de Jongh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting op 2 juli 2018 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 januari 2017 te Oegstgeest ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van
het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp meermalen, althans éénmaal, heeft gestoken in de (boven)arm
en/of (in de richting van) het bovenlichaamvan de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
immers heeft hij met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp meermalen, althans éénmaal, gestoken in de (boven)arm
en/of (in de richting van) het bovenlichaamvan de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 januari 2017 te Oegstgeest
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans met
een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de
(boven)arm te steken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op 6 januari 2017 opzettelijk [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] of het slachtoffer) eenmaal met een mes heeft gestoken in de bovenarm en in de richting van het bovenlichaam. Dit is primair ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als een eenvoudige mishandeling.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Volgens de officier van justitie is daarbij sprake geweest van voorwaardelijke opzet op het doden van het slachtoffer.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en het subsidiair ten laste gelegde. De verdachte heeft niet gestoken maar enkel zwaaiende bewegingen gemaakt met het mes waarbij het slachtoffer een snijwond heeft opgelopen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Over de hierna weergegeven feiten heeft ter terechtzitting geen discussie bestaan. Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen zoals die in de voetnoten zijn opgenomen, kunnen deze feiten als vaststaand worden aangemerkt en zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
[getuige] heeft camerabeelden gemaakt van het voorval op 6 januari 2017. Deze beelden zijn door een verbalisant bekeken en onder meer als volgt beschreven.
Ik zie dat [verdachte] zijn linkerbeen naar voren deed en zijn rechterbeen naar achter. Ik zag dat hij met zijn rechterhand naar achter ging en direct uithaalde naar [slachtoffer] . Ik zie dat [verdachte] zijn rechterhand, waar hij het mes in vasthoudt, met kracht naar voren duwt, in de richting van de buikstreek van [slachtoffer] . Ik zie dat [slachtoffer] naar achter springt, om zo te voorkomen dat het mes in zijn lichaam komt. Op de film zie ik ook daadwerkelijk dat [verdachte] het mes nog steeds in zijn rechterhand vasthoudt. [verdachte] maakt doelbewust een steekbeweging naar [slachtoffer] .
Ik zie direct hierna dat [verdachte] zijn linkerbeen naar voren zet en zijn rechterbeen
naar achter en dat hij met kracht zijn rechterarm naar achter en naar voren beweegt in een zijwaartse beweging. Het gaat om een ongecontroleerde beweging. Tijdens deze actie van [verdachte] is het mes in de linkerarm van [slachtoffer] gezet en het lichaam binnengedrongen. [2]
Op 6 januari 2017 omstreeks 03.15 uur hoorden verbalisanten van [slachtoffer] dat hij ruzie had gehad met de verdachte en dat de verdachte met een mes naar [slachtoffer] had uitgehaald waardoor [slachtoffer] een wond had opgelopen. Verbalisanten zagen een wond in de bovenarm van [slachtoffer] . [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting op 2 juli 2018 verklaard dat hij twee maal met een mes, met een lemmet van ongeveer 10 a 15 centimeter, in de richting van de arm van [slachtoffer] heeft gestoken met een zwaaiende beweging. [4]
Geen boos opzet
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte boos opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad.
Voorwaardelijke opzet?
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de beantwoording van de vraag of er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft bestaan, acht de rechtbank van belang de plaats in het lichaam waar het slachtoffer is geraakt en in welke richting van het lichaam is gestoken, het wapen waarmee is gestoken en de wijze van steken.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte tweemaal met kracht in de richting van [slachtoffer] heeft gestoken waarbij hij hem eenmaal heeft geraakt in de arm. Weliswaar houdt het dossier geen verklaring in over de precieze diepte van de verwonding, maar op de foto die in het dossier is opgenomen is te zien dat het een steekwond betreft en geen snijwond zoals door de verdediging is betoogd. Het mes waarmee de verdachte heeft gestoken heeft een lemmet van in ieder geval 10 centimeter.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met een fors mes eenmaal met kracht in de richting van de buik van [slachtoffer] heeft gestoken. Daarna heeft hij met een zijwaartse ongecontroleerde beweging opnieuw in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] gestoken, waarbij hij hem in de bovenarm heeft geraakt. In het bovenlichaam bevinden zich vitale organen. De kans dat die organen onherstelbaar geraakt zouden worden en dat [slachtoffer] door die gedragingen zou komen te overlijden, acht de rechtbank naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk.
Dergelijk steken is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] fataal geraakt zou worden, dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op
of omstreeks6 januari 2017 te Oegstgeest ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van
het leven te beroven, opzettelijk met een mes,
althans een scherp en/of puntig
voorwerpmeermalen
, althans éénmaal,heeft gestoken
in de richting van)het bovenlichaamvan de zich in zijn, verdachte
's, nabijheid bevindende S.
Dde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, in overeenstemming met de omtrent de verdachte opgemaakte eerste reclasseringsrapportage van 26 juni 2018 dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen en enkel een taakstraf van geringe duur op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door tweemaal met een mes richting het bovenlichaam van het slachtoffer te steken waarbij het slachtoffer in de arm is geraakt. De verdachte had tijdens een stapavond eerder ruzie gekregen met het slachtoffer, een jongen uit zijn vriendengroep. Nadat de verdachte thuis was gekomen heeft hij een keukenmes gepakt en meegenomen naar een schoolplein alwaar hij het slachtoffer zou ontmoeten. Nadat het slachtoffer de verdachte meermalen uitdaagde en in het gezicht stompte, heeft de verdachte, tweemaal met het mes gestoken. Dit had het slachtoffer fataal kunnen worden. Zowel het slachtoffer als de verdachte hadden eerder die avond en nacht een groot aantal glazen bier gedronken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte, gedateerd 6 juni 2018, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Ten aanzien van de straftoemeting houdt de rechtbank er rekening mee dat het slachtoffer de confrontatie met de verdachte opzocht en het initiatief tot het geweld nam. Ook weegt de rechtbank mee dat de vader van de verdachte zelf direct na het voorval de politie heeft gebeld en dat het slachtoffer geen aangifte heeft willen doen. Het slachtoffer en de verdachte hebben direct de volgende dag een en ander met elkaar uitgepraat. De verdachte heeft de schade aan de jas van het slachtoffer vergoed.
Gelet op de leeftijd van de verdachte ligt de vraag voor of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan de rechtbank ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 18 jaar maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77 hh Sr. Uitgangspunt blijft dat ten aanzien van deze groep in beginsel het strafrecht voor volwassenen van toepassing is en dat toepassing van het jeugdstrafrecht een uitzondering is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van [medewerker reclassering] , zoals weergegeven in het tweede reclasseringsadvies van 26 juni 2018. In dit rapport wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert aan de verdachte een werkstraf op te leggen. Verder adviseert de reclassering om geen gevangenisstraf en geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank onderschrijft de conclusie in dit rapport en neemt deze in zoverre over dat de rechtbank ten aanzien van de verdachte –overeenkomstig de vordering van de officier van justitie-, op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, het jeugdstrafrecht zal toepassen.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak geen sprake was van een
ernstigeinbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank leidt dit naast het relatief geringe steekletsel in de arm, af uit de laconieke houding van het slachtoffer en de omstandigheid dat hij geen aangifte heeft gedaan. Daarmee is – ondanks dat het bewezenverklaarde misdrijf een misdrijf is waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld – het taakstrafverbod van artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing.
Gelet op het voorgaande en mede gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank – anders dan de officier van justitie – een taakstraf van honderd uren passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank zou het onwenselijk zijn als de onderhavige schuldigverklaring tot gevolg zou hebben dat in de toekomst de afgifte van een VOG aan de verdachte wordt geweigerd.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 77c, 77g, 77m, 77n en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
100 (honderd) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
50 (vijftig) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017005618, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden – Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 68).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 6 en 7
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 31 e.v.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 2 juli 2018.