ECLI:NL:RBDHA:2018:8549
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
Op 16 juli 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker met V-nummer [v-nummer]. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.H. Hekman, had een verzoek ingediend tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die werd bijgestaan door mr. A. Dijcks. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was, omdat er geen beroep meer op de rechtbank kon worden ingesteld. Dit oordeel was gebaseerd op het systeem van connexiteit zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter maakte gebruik van de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen, aangezien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter had eerder, in een andere uitspraak met zaaknummer AWB 18/1288, het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard. Hierdoor was er geen basis meer voor het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten van de andere partij. De beslissing om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 16 juli 2018, door mr. E.S.G. Jongeneel, in aanwezigheid van griffier mr. A.H. Ferment. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.