ECLI:NL:RBDHA:2018:8546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor zelfstandige arbeid door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Indiase dakdekker, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij uit zijn werkzaamheden als dakdekker zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan verwerft. De rechtbank heeft daarbij gewezen op het ontbreken van offertes, overeenkomsten van opdracht en andere relevante documenten die een zelfstandige zou moeten overleggen. Eiser had weliswaar enkele facturen en een ondernemingsplan overgelegd, maar deze waren onvoldoende om aan te tonen dat hij als zelfstandige kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het zelfstandig ondernemerschap en de noodzaak om relevante bewijsstukken te overleggen bij aanvragen voor verblijfsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2018
Eiser is verschenen met als tolk de heer T.M. Butt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Indiase nationaliteit.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag terecht is afgewezen, nu niet is gebleken dat eiser uit zijn werkzaamheden als dakdekker duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. Ten aanzien van het zelfstandigheidsvereiste heeft verweerder er op gewezen dat niet is gebleken dat eiser heeft geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, afgezien van de aankoop van een bestelauto. Dat eiser eigen materialen inkoopt en meeneemt is niet onderbouwd. Ook is niet gebleken dat eiser voor zijn werk bestemde faciliteiten huurt, terwijl niet is onderbouwd dat zijn woonadres voldoende ruimte biedt voor de opslag van het benodigde gereedschap en materiaal. Verweerder acht het daarnaast ongebruikelijk dat er geen contracten met opdrachtgevers zijn overgelegd.
Voorts werpt verweerder aan eiser tegen dat zijn ondernemingsplan niet goed is gemotiveerd nu daarin zonder toelichting is vermeld dat hij zich onderscheidt van andere ondernemingen in dezelfde sector doordat hij meerdere disciplines beheerst. Bovendien blijkt uit de overgelegde facturen slechts eenmaal dat hij daadwerkelijk een dak heeft gerepareerd. Ten aanzien van het duurzaamheidsvereiste heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen intentieverklaringen en overeenkomsten van opdracht of samenwerkingsovereenkomsten zijn overgelegd. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij gebruik kan maken van het grote netwerk van een jeugdvriend. Tevens werpt verweerder aan eiser tegen dat in de exploitatiebegroting een post is opgevoerd voor reclame- en advertentiekosten, maar dat nergens uit blijkt dat hij daadwerkelijk klanten werft. Ook valt op dat er geen huisvestingskosten zijn, terwijl uit de bankafschriften van eiser blijkt dat op verschillende data huur is overgemaakt aan verschillende personen. Dat eiser zou beschikken over een eigen vermogen van € 11.210 is niet aangetoond. Daarnaast zijn er veel onduidelijkheden rond de facturen van eiser, nu deze voor een deel niet te rijmen zijn met zijn bankafschriften.
3. Eiser voert ten aanzien van het zelfstandigheidsvereiste aan dat uit het ondernemingsplan blijkt dat er, behalve het busje, aan werkmateriaal € 1.000,- is opgenomen op de balans. De andere investeringen in gereedschap zijn als kosten meegenomen omdat ze minder dan € 450,- kosten en daarom geen investering zijn. Uit de bankafschriften blijkt daarnaast duidelijk dat eiser veel inkopen doet bij bouwmarkten. De veronderstelling dat hij geen eigen materieel meeneemt naar zijn klanten is dan ook niet correct. Dat er opdrachten zijn blijkt volgens eiser uit de overgelegde facturen, en bovendien zijn er, anders dan verweerder veronderstelt, twee intentieverklaringen.
Voorts voert eiser aan dat verweerder niet heeft onderkend dat in zijn ondernemingsplan juist is beschreven dat hij ook algemene bouwwerkzaamheden uitvoert. Dat blijkt ook uit de overgelegde facturen. Daarnaast wijst eiser er op dat zijn werkzaamheden door het UWV worden aangeduid als krapteberoep waar dus veel vraag naar is.
Verweerder heeft volgens eiser voorts ten onrechte aan hem tegengeworpen dat de kosten voor promotie ten onrechte in de exploitatiebegroting zijn opgenomen. In het ondernemingsplan is immers vermeld dat de kosten slechts worden gemaakt indien eiser niet meer voldoende opdrachten zou ontvangen via zijn netwerk.
De huursommen op de bankafschriften zijn huursommen voor de woning van eiser, die tot mei 2017 werden afgeschreven van de zakelijke rekening. Eiser is in 2017 verhuisd, hetgeen verklaart waarom aan twee verschillende personen is betaald.
Ten aanzien van de onduidelijkheden rond de facturen voert eiser aan dat die enerzijds zijn veroorzaakt door een menselijke fout en anderzijds doordat een opdrachtgever slechts een gedeelte van het factuurbedrag wilde betalen.
Ten slotte voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Als hij wel was gehoord zou hij alle onduidelijkheden die bij verweerder leefden hebben kunnen wegnemen, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat eiser geen offertes en overeenkomsten van opdracht heeft overgelegd. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat van een zelfstandige verwacht kan worden dat hij dergelijke stukken overlegt. Dit geldt des te meer voor eiser daar verweerder bij herhaling om offertes en overeenkomsten van opdracht heeft gevraagd. Hoewel de rechtbank, anders dan verweerder, uit de door eiser overgelegde stukken opmaakt dat eiser wel degelijk zelf materiaal aankoopt (en niet opvallend veel terugbrengt), dat hij ook ander werk dan dakbedekken uitvoert en dat hij tevreden klanten heeft, is dat onvoldoende om tot de conclusie te komen dat eiser, ondanks het ontbreken van een verlies- en winstrekening en offertes en overeenkomsten van opdracht, als zelfstandige had moeten worden aangemerkt. Gelet daarop kan het standpunt van verweerder, dat niet is gebleken dat eiser uit zijn werkzaamheden zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, de toetsing in rechte doorstaan.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.H. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.