ECLI:NL:RBDHA:2018:8435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
C/09/541818 / JE RK 17-2179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013, die momenteel in een pleeggezin verblijft. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift van Jeugdbescherming Gelderland, dat op 20 oktober 2017 is ingediend. De rechtbank heeft eerder op 8 december 2017 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden verleend. De huidige beschikking betreft de voortzetting van deze machtiging, waarbij de rechtbank zich heeft gebogen over de complexe situatie tussen de vader van de minderjarige, de pleegouders en de moeder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige in een warm pleeggezin woont waar in zijn behoeftes wordt voorzien, maar dat er spanningen zijn tussen de vader en de pleegouders. De vader heeft hulpverlening van Basic Trust ontvangen om de hechting met de minderjarige te verbeteren, maar de strijd tussen hem en de pleegouders heeft negatieve gevolgen voor de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarige is en dat er duidelijkheid moet komen over zijn toekomstperspectief.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minderjarige niet bij de moeder kan worden geplaatst, gezien de eerdere oordelen en de huidige omstandigheden. De rechtbank heeft besloten dat de minderjarige op korte termijn bij de vader moet worden geplaatst, met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden. Dit biedt de mogelijkheid om de overgang naar de nieuwe situatie goed te begeleiden en de hulpverlening voort te zetten. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat alle betrokkenen moeten meewerken aan de plaatsing en de begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/541818 / JE RK 17-2179
Datum uitspraak: 29 juni 2018

Beschikking van de meervoudige kamer

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 20 oktober 2017 ingekomen verzoekschrift van:
Jeugdbescherming Gelderland, regio noord (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. M-J.E. Gilsing, te Den Haag,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. R. Shahbazi, te Den Haag,
en

[pleegvader]

en
[pleegmoeder] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 3] .

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 8 december 2017 van de meervoudige kamer in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling verlengd van 16 december 2017 tot 16 december 2018, is de machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 16 december 2017 tot 16 juli 2018, en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • voornoemde beschikking d.d. 8 december 2017;
  • de stukken van de zijde van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 25 juni 2018;
  • de brief van de zijde van de pleegouders, ingekomen op 26 juni 2018, waarin zij meedelen niet op de terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 29 juni 2018 is de behandeling van de zaak ter zitting door de meervoudige kamer met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de heer [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, vergezeld van zijn partner en bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
  • de moeder;
  • de pleegouders.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt thans nog tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Blijkens de overgelegde stukken en de aanvulling daarop ter zitting, is de grond van het verzoek gelegen in het volgende. Er is sprake van een zeer complexe situatie. [minderjarige] woont in een warm pleeggezin waar wordt voorzien in zijn behoeftes. Bij de vader is, in navolging van het advies in de NIFP rapportage van mei 2017 hulpverlening van Basic Trust ingezet voor de hechting tussen [minderjarige] en de vader en om het contact met de pleegouders te verbeteren. Volgens de gecertificeerde instelling staat de strijd tussen de vader en de pleegouders op dit moment op de voorgrond en niet [minderjarige] . Tijdens de huisbezoeken bij de pleegouders is duidelijk geworden wat de gevolgen zijn van de slechte verstandhouding tussen de vader en de pleegouders voor [minderjarige] . De minderjarige heeft altijd last na de omgangmomenten met de vader. Hij gooit met spullen, heeft woedeaanvallen en plast in zijn broek. Na omgangsmomenten met de moeder heeft [minderjarige] hier geen last van. Tijdens een kennismakingsgesprek van de (huidige) gezinsvoogd met [minderjarige] was ook spanning voelbaar. De pleegmoeder stapte niet goed in het gesprek en begeleidde [minderjarige] hier niet in. Later kreeg de gezinsvoogd een verslag van de pleegmoeder waaruit bleek dat [minderjarige] dezelfde reactie had gegeven op het kennismakingsgesprek met de gezinsvoogd als na de omgangmomenten met de vader. Als deze spanningen ook aanwezig zijn tijdens en rond de omgangsmomenten met de vader, heeft [minderjarige] daar last van.
Zowel de vader als de pleegouders zijn schuldig aan de strijd. Zij leggen alle schuld buiten zichzelf en nemen geen verantwoordelijkheid voor hun eigen gedrag. De huidige situatie is zeer zorgelijk, dezelfde kenmerken worden gezien als bij een conflictueuze echtscheidingssituatie. [minderjarige] voelt de onderlinge spanning en reageert daarop. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] . Er zijn twee opties, maar deze zijn beiden niet ideaal. De eerste optie is dat [minderjarige] in het pleeggezin blijft wonen, waarin hij gehecht is en waar in zijn behoeftes wordt voorzien. De vader geeft echter geen emotionele toestemming voor dit verblijf en de strijd tussen de pleegouders en de vader duurt voort. De tweede optie is dat [minderjarige] bij de vader en zijn partner wordt geplaatst. Er bestaat echter nog onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de vader. Het verschil tussen de opvoedsituatie bij de vader en de opvoedsituatie bij de pleegouders zal groot zijn.
De pleegouders willen vanaf nu de omgang tussen [minderjarige] en de vader niet meer bij hen thuis laten plaatsvinden en zij staan niet positief tegenover de opbouw van de omgangsregeling met de vader. De opbouw van de omgangsregeling zal ook een grotere belasting zijn voor [minderjarige] als niet wordt bewogen naar een betere samenwerking.
Door en namens de vader is primair gepleit voor afwijzing van de verzochte machtiging, omdat verlenging van de machtiging een onrechtmatige inbreuk oplevert van de in artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK gegarandeerde rechten. Subsidiair heeft de vader verzocht de verzochte machtiging te verlengen voor de duur van ten hoogste drie maanden, zodat gericht wordt gewerkt aan een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader. De aanvaardbare termijn staat onder druk en het is van belang dat er duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] . De onzekerheid over het perspectief levert nu voor alle betrokkenen veel spanning op. De pleegouders nemen een adoptieve houding aan ten opzichte van [minderjarige] . Een optimale samenwerking tussen de vader en de pleegouders is nodig om zicht te krijgen op de situatie van [minderjarige] en de mogelijkheden voor plaatsing bij de vader. De pleegouders willen echter niet meewerken aan de opbouw van de omgang tussen [minderjarige] en de vader. De vader voelt zich door de pleegouders als persoon gediskwalificeerd. De pogingen van de vader en zijn partner om een bezoek te plannen zodat [minderjarige] kennis kan maken met zijn nieuwe (half)zusje zijn niet geslaagd, omdat de pleegouders hebben afgezegd en vervolgens niet reageerden. De vader en zijn partner zijn bereid en in staat [minderjarige] om op korte termijn voor [minderjarige] te zorgen. [minderjarige] kan het nieuwe schooljaar starten op zijn nieuwe school. De benodigde hulpverlening van Basic Trust kan in het kader van de ondertoezichtstelling bij de vader worden voortgezet. Desgevraagd laat de vader weten dat hij bereid is met [minderjarige] bij de pleegouders op bezoek te gaan, wanneer [minderjarige] bij hem is geplaatst. Ook de positieve samenwerking met de huidige jeugdbeschermer kan worden voortgezet in het kader van de ondertoezichtstelling.
Namens de moeder is opgemerkt dat zij ten onrechte is uitgesloten als opvoeder van [minderjarige] . De basis voor deze uitsluiting is gelegen in de NIFP-rapportage uit mei 2017. Het toetsmoment voor het onderzoek was echter heel ongelukkig en op dit moment is sprake van een andere situatie. De moeder is bevallen en heeft met haar dochter in een moeder-kindhuis van Stichting Wende gewoond. Zij is weerbaar, heeft haar financiën op orde en er is sprake van goed contact met de pleegouders. De ondertoezichtstelling van de dochter van de moeder is voor een half jaar verlengd en verlenging is daarna niet meer aan de orde, omdat het goed gaat met de moeder en sprake is van goede hechting. De pleegouders zien ook liever dat [minderjarige] wordt teruggeplaatst bij de moeder. De moeder zou graag zien dat zij wordt meegenomen in het traject van Basic Trust. Indien terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder wordt uitgesloten, staat de moeder achter plaatsing van [minderjarige] bij de vader.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat plaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet aan de orde is. In de beschikking van 8 december 2017 heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding zag om in afwijking van het NIFP-rapport toe te werken naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De rechtbank ziet geen feiten of omstandigheden die maken dat nu moet worden uitgegaan van een andere situatie, zodat het eerder gegeven oordeel gehandhaafd blijft.
De rechtbank is van oordeel dat de huidige situatie niet in het belang is van [minderjarige] en derhalve niet kan voortduren. De rechtbank deelt met de gecertificeerde instelling de zorgen over de strijd tussen de vader en de pleegouders en de feitelijke houding die beiden daarin aannemen. Zij stellen zich daarmee, als het gaat om hun onderlinge verhouding, niet op in het belang van [minderjarige] . Beide door de gecertificeerde instelling geschetste opties – namelijk de huidige situatie voortzetten of snelle plaatsing van [minderjarige] bij de vader – zijn niet ideaal. Het uitbreiden van de omgang tussen de vader en [minderjarige] is niet haalbaar, omdat de pleegouders daar onvoldoende aan willen meewerken. Gelet op dit allemaal is de rechtbank van oordeel dat het perspectief van [minderjarige] bij de vader moet komen te liggen en niet bij de pleegouders. Daarbij is van belang dat uit het NIFP rapport van mei 2017 naar voren komt dat de vader geschikt is als opvoeder, zij het dat hij ondersteuning kan gebruiken in de wijze waarop hij soms naar buiten treedt en waarmee hij niet altijd het belang van [minderjarige] dient. Daarnaast is van belang dat in het rapport de inschatting wordt gemaakt dat huidige pleegouders op termijn, als [minderjarige] in de pubertijd komt, niet meer in staat zullen zijn hem voldoende te begeleiden en een overplaatsing nodig zal kunnen worden. Daarmee is het perspectief bij de pleegouders op termijn onzeker. De plaatsing van [minderjarige] bij de vader moet dan gelet op de ontstane situatie op korte termijn plaatsvinden. De in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing zijn thans nog aanwezig. Het is van belang dat de plaatsing van [minderjarige] bij de vader goed wordt begeleid. Daarom zal de verzochte machtiging worden verleend voor de duur van drie maanden. De vader en zijn partner krijgen er met de plaatsing van [minderjarige] een grote verantwoordelijkheid bij. Voor [minderjarige] zal de plaatsing bij de vader en zijn partner een grote verandering zijn waar hij het lastig mee zal krijgen. Het is dan ook van belang dat de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling wordt voortgezet en dat de vader zijn medewerking aan de hulpverlening van Basic Trust blijft verlenen. Voorts is van belang dat de verbreking van de relatie met de pleegouders wordt opgebouwd. Ook van de pleegouders wordt verwacht dat zij meewerken aan de plaatsing van [minderjarige] bij de vader. Het belang van [minderjarige] dient hierbij voorop te staan. De rechtbank overweegt dat het begin van het nieuwe schooljaar voor [minderjarige] , dat begint op maandag 27 augustus 2018, een goed moment van definitieve overplaatsing zou kunnen zijn. Een steeds intensiever wordende omgangsregeling in de zomer zal [minderjarige] hierop moeten voorbereiden. Mochten de afspraken hieromtrent niet gemaakt kunnen worden, dan acht de rechtbank een definitieve overplaatsing van [minderjarige] begin augustus verstandig gelet op de tijd die hij nodig zal hebben in het gezin van de vader en zijn partner te wennen alvorens hij start op zijn nieuwe school. Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de aan Jeugdbescherming Gelderland verleende machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 16 juli 2018 tot 16 oktober 2018;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, E.M.M. Engbers en A.E.J. Satink, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.