In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013, die momenteel in een pleeggezin verblijft. De zaak is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift van Jeugdbescherming Gelderland, dat op 20 oktober 2017 is ingediend. De rechtbank heeft eerder op 8 december 2017 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden verleend. De huidige beschikking betreft de voortzetting van deze machtiging, waarbij de rechtbank zich heeft gebogen over de complexe situatie tussen de vader van de minderjarige, de pleegouders en de moeder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige in een warm pleeggezin woont waar in zijn behoeftes wordt voorzien, maar dat er spanningen zijn tussen de vader en de pleegouders. De vader heeft hulpverlening van Basic Trust ontvangen om de hechting met de minderjarige te verbeteren, maar de strijd tussen hem en de pleegouders heeft negatieve gevolgen voor de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarige is en dat er duidelijkheid moet komen over zijn toekomstperspectief.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de minderjarige niet bij de moeder kan worden geplaatst, gezien de eerdere oordelen en de huidige omstandigheden. De rechtbank heeft besloten dat de minderjarige op korte termijn bij de vader moet worden geplaatst, met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden. Dit biedt de mogelijkheid om de overgang naar de nieuwe situatie goed te begeleiden en de hulpverlening voort te zetten. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat alle betrokkenen moeten meewerken aan de plaatsing en de begeleiding.