ECLI:NL:RBDHA:2018:8368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
NL18.11148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Angolese vreemdeling wegens ongeloofwaardige verklaringen over politieke activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een vreemdeling met de Angolese nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiser had verklaard dat hij zich in 2012 had aangesloten bij de 'Movimento de Revolucionarios' (MdR) en dat hij problemen had ondervonden vanwege zijn politieke activiteiten. De rechtbank concludeerde echter dat de verklaringen van eiser over zijn politieke activiteiten ongeloofwaardig waren. Eiser had tegenstrijdige en inconsistente verklaringen afgelegd over zijn betrokkenheid bij de MdR en zijn reisroute naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet ten onrechte had overwogen dat eiser gebruik had gemaakt van een vals identiteitsdocument en dat hij zijn asielrelaas niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris dat eiser Nederland onmiddellijk moest verlaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11148

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

ProcesverloopBij besluit van 12 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond en hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.11149, plaatsgevonden op 27 juni 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1989 en de Angolese nationaliteit te hebben. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich in 2012 heeft aangesloten bij de ‘Movimento de Revolucionarios’ (hierna: MdR). Eiser heeft aan meerdere manifestaties van de MdR deelgenomen en heeft ook bijgedragen aan de organisatie van manifestaties en samenkomsten. Eiser heeft verklaard dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn activiteiten bij de MdR. Tijdens de deelname aan een manifestatie is eiser een keer opgepakt en meegenomen naar het politiebureau, waar hij verklaringen heeft afgelegd. Daarna heeft eiser driemaal een oproep ontvangen van de politie. Ook heeft eiser verklaard dat hij gedetineerd is geweest voor een paar weken. Verder is eiser eenmaal meegenomen vanuit zijn huis naar het politiebureau, waar hij verklaringen heeft afgelegd en werd vastgezet. Vervolgens is hij door de rechtbank veroordeeld voor 45 dagen hechtenis, waarvan hij enkele dagen in detentie heeft verbleven. Nadat hij werd vrijgelaten, heeft een commandant van het politiebureau eiser bedreigd en tegen hem gezegd dat hij ooit zal verdwijnen. Tot slot heeft eiser verklaard dat zijn vrouw en ongeboren kind in het ziekenhuis zijn gestorven omdat zij niet geholpen werden vanwege het feit dat eiser deel uitmaakte van de MdR.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 identiteit, nationaliteit en reis;
 politieke activiteiten voor MdR;
 problemen vanwege activiteiten.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, e, en h van de Vw 2000. Ten aanzien van de identiteit, nationaliteit en reis heeft verweerder overwogen dat eiser gebruik heeft gemaakt van een vals identiteitsdocument op naam van [persoon X] van Guinese nationaliteit. Eiser heeft verklaard dat zijn naam [naam] is en dat hij de Angolese nationaliteit bezit. Gelet op eisers verklaringen over plaatsen in Luanda en het overgelegde bewijs van inschrijving bij de gemeente volgt verweerder, hetzij met twijfel, de herkomst en nationaliteit van eiser. Verder heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn activiteiten voor MdR ongeloofwaardig geacht. Ook de verklaringen van eiser over de problemen vanwege zijn activiteiten voor MdR heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft voorts de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan. Eiser heeft namelijk in Portugal zijn paspoort aan een derde gegeven met als doel dit reisdocument naar zijn broer in Duitsland op te sturen. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder verklaringen afgelegd die worden aangemerkt als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig. Ook heeft eiser zonder gegronde reden zich niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, aangemeld en daar kenbaar gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Daartoe wijst verweerder erop dat eiser via Portugal de Europese Unie is ingereisd en dat hij pas nadat de Duitse autoriteiten hem aan Nederland hadden overgedragen kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Voor zover van belang wordt in het navolgende ingegaan op hetgeen namens eiser tegen het bestreden besluit is aangevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat de verklaringen van eiser over zijn reisroute niet gedetailleerd zijn en dat hij hierover wisselend en summier heeft verklaard. Zo heeft eiser bij de Koninklijke Marechaussee andere verklaringen over zijn reisroute afgelegd. Eiser heeft geen verschoonbare verklaring voor de tegenstrijdigheden gegeven. Voor zover eiser heeft willen betogen dat de wisselende verklaringen veroorzaakt zijn omdat hij bij de vreemdelingendienst een telefonische tolk had en dat er een slechte verbinding was, overweegt de rechtbank dat deze stelling niet nader is onderbouwd en dat dit voorts onvoldoende is als verklaring voor de tegenstrijdigheden. Het betoog dat verweerder, indien hij eisers verklaringen onvoldoende vond, hem nadere vragen had moeten stellen over de reisroute volgt de rechtbank niet. Zowel in het eerste gehoor als in het nader gehoor is namelijk getracht om middels vragen duidelijkheid te verkrijgen over de reisroute, maar eiser is er niet in geslaagd om met zijn verklaringen zijn reisroute aannemelijk te maken. Nu eiser ook geen documenten ten aanzien van zijn reisroute heeft overgelegd, heeft hij het verweerder dan ook onmogelijk gemaakt om nader onderzoek hiernaar te doen. Verder heeft verweerder mogen overwegen dat het bevreemding wekt dat eiser voor langere tijd in [land] en Portugal heeft verbleven voordat hij naar Duitsland afreisde nu hij stelt in het bezit te zijn geweest van een Schengen-visum. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk kunnen maken wanneer hij Angola heeft verlaten, is hij op onbekende datum de Europese Unie ingereisd en heeft hij pas om internationale bescherming verzocht nadat hij door de Duitse autoriteiten was overgedragen aan Nederland. Verweerder heeft mogen overwegen dat het voorgaande ernstige twijfel oproept over de betrouwbaarheid van de verklaringen van eiser en dat het vermoeden bestaat dat zijn inreis niet werd ingegeven door asielgerelateerde redenen.
5.2
Wat betreft het betoog van eiser dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft genomen, overweegt de rechtbank als volgt. De stelling dat de gehoren te lang waren, volgt de rechtbank niet. De eerste dag van het nader gehoor heeft ongeveer 5,5 uur geduurd, waarbij meerdere pauzes van in totaal meer dan twee uur zijn gehouden. De tweede dag van het nader gehoor heeft ruim zeven uur geduurd, waarbij ook meerdere pauzes van in totaal bijna twee uur zijn gehouden. De duur van deze gehoren acht de rechtbank niet onredelijk lang, mede gelet op het feit dat er op beide dagen op meerdere momenten en ook gedurende lange tijd is gepauzeerd. De rechtbank is verder van oordeel dat het betoog dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de door eiser aangegeven omstandigheden geen doel treft. In het FMMU-rapport staat dat rekening moet worden gehouden met een mogelijk zeer forse emotionele reactie op het verleden en dat het advies is om zo nodig extra pauze in te lassen. Uit de rapporten van het gehoor volgt dat hier rekening mee is gehouden. Zoals hiervoor uiteen is gezet, zijn er voldoende pauzes gehouden. Ook heeft de gehoormedewerker meermaals gevraagd aan eiser of hij in staat was om het gehoor voort te zetten en eiser heeft deze vragen bevestigend beantwoord. De stelling dat verweerder er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat eiser gedetineerd zat en in volstrekt isolement verkeerde vanwege de taalbarrière volgt de rechtbank niet. Deze informatie volgt immers niet uit het FMMU-rapport of uit andere medische informatie en ook anderszins is niet gebleken dat eiser door deze omstandigheden problemen heeft ondervonden tijdens het gehoor. Het betoog dat eiser na verloop van tijd door zijn vermoeidheid en emotionele blokkade niet meer in staat was om na te denken en dat hij tegen beter weten in heeft meegewerkt aan een gesprek waartoe hij niet in staat is treft eveneens geen doel. Immers, zoals hiervoor is overwogen heeft de gehoormedewerker meerdere malen gevraagd of eiser in staat is om verder te gaan met het gehoor, heeft eiser deze vragen bevestigend beantwoord en heeft hij niet aangegeven dat hij niet verder kon gaan met het gehoor. Verweerder wijst er terecht op dat indien eiser op enig moment niet in de gelegenheid zou zijn geweest om het gehoor te continueren, het op zijn weg had gelegen dit aan te geven. Dat eiser wilde doorgaan met het gehoor omdat hij zo moe was en van de gehoren af wilde zijn, dient dan ook voor zijn rekening en risico te komen. Het betoog dat verweerder in dit geval niet heeft voldaan aan de samenwerkingsverplichting kan ook niet slagen. Integendeel, eiser is in de gelegenheid gesteld om gedurende twee dagen zijn asielrelaas uiteen te zetten en uit de gehoren volgt dat de gehoormedewerker rekening heeft gehouden met de persoon van eiser. Zo heeft de gehoormedewerker, zoals blijkt uit pagina 33 van het rapport van het nader gehoor, een pauze ingelast op het moment dat eiser verklaarde last te hebben van slaapgebrek en niet goed te kunnen nadenken. Verder staat op pagina 33 van het rapport nader gehoor dat de gehoormedewerker het volgende aan eiser heeft medegedeeld: “Ik heb u erop gewezen dat u het mag aangeven als u behoefte heeft aan pauze, of als ik iets anders voor u kan betekenen. Ook heb ik u uitgelegd dat het van belang is om geloofwaardige en consistente verklaringen af te leggen. Het is echt van belang dat u het zegt als er iets is.” Verder is van belang dat eiser aan het einde van beide dagen van het nader gehoor heeft verklaard dat hij geen opmerkingen heeft en dat hij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen. De stelling dat verweerder eiser had moeten voorlichten dat de juistheid van de weergave van data en tijdstippen van overwegende betekenis is bij de beoordeling van de geloofwaardigheid, leidt evenmin tot een ander oordeel. Verweerder heeft immers voldoende duidelijk gemaakt dat eiser gevraagd wordt om namen, plaatsen en data te noemen en dat hieraan waarde toekomt bij de beoordeling van het relaas. De rechtbank concludeert dan ook dat de gehoren op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden.
5.3
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd de verklaringen van eiser over zijn politieke activiteiten voor de MdR en de problemen vanwege deze activiteiten ongeloofwaardig heeft geacht. In het voornemen en het bestreden besluit heeft verweerder uitgebreid gemotiveerd dat eiser tegenstrijdige, wisselende, vage en summiere verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiser wisselend verklaard over het moment waarop hij deel is gaan uitmaken van MdR. De stelling dat eiser deel is gaan nemen aan manifestaties vanaf medio 2012 maar medio 2013 actief is gaan werken voor de MdR heeft verweerder onvoldoende mogen achten voor een ander oordeel. Eiser heeft immers in zijn vrije relaas verklaard dat hij heeft geholpen bij de organisatie van een manifestatie in november 2012. Verder heeft eiser tegenstrijdig verklaard over of hij al dan niet betrokken was bij de oprichting van MdR en heeft hij inconsistent verklaard over zowel zijn deelname aan manifestaties als over het aantal mensen dat bij bepaalde demonstraties aanwezig waren. Daarnaast heeft verweerder uitgebreid uiteengezet dat eiser er niet in is geslaagd om consistent te verklaren over hoeveel oproepen hij heeft ontvangen, wanneer hij de oproepen heeft ontvangen en of hij gehoor heeft gegeven aan de oproepen. Ook heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de duur van de detenties en over wanneer hij door de rechtbank veroordeeld is. Van eiser mag verwacht worden dat hij op dergelijke essentiële onderdelen eenduidig verklaart. Dat eiser de fout heeft gemaakt door hardop te denken en zichzelf te corrigeren is onvoldoende om de vele tegenstrijdigheden verschoonbaar te achten. Verder is van belang dat eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn asielrelaas onderbouwen. De stelling dat eiser in bewijsnood verkeert maar dat hij de nodige inspanningen verricht om alsnog documenten te overleggen, wat daar ook van zij, doet er niet aan af dat eiser er niet in is geslaagd om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Het betoog dat uit de overgelegde informatie blijkt dat hetgeen verzoeker heeft verklaard ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden leidt evenmin tot een ander oordeel nu uit de overgelegde informatie niet blijkt dat eiser zelf betrokken was bij de MdR en daardoor problemen heeft ondervonden.
5.4
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen stellen dat eiser verklaringen heeft afgelegd die worden aangemerkt als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het twijfelachtig is dat eiser zijn originele paspoort vrijwillig aan een derde heeft gegeven met als doel dit document op te laten sturen naar zijn broer in Duitsland. Het betoog dat eiser weet dat een paspoort van groot belang is en dat hij zijn paspoort daarom niet bij zich heeft gehouden tijdens de reis, volgt de rechtbank niet. Gelet op dit betoog had van eiser des te meer verwacht mogen worden dat hij zijn paspoort bij zich zou houden en niet zou afstaan aan een willekeurige derde. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet onmiddellijk zijn wens tot het aanvragen van asiel kenbaar heeft gemaakt. Eiser is immers op onbepaalde datum de Europese Unie ingereisd, heeft gedurende enige tijd in Portugal verbleven en heeft pas uitgesproken dat hij internationale bescherming wenst op het moment dat hij door de Duitse autoriteiten werd overgedragen aan Nederland. De stelling dat Angola en Portugal nauwe banden hebben en het voor eiser daarom niet veilig was in Portugal, kan niet tot een ander oordeel leiden nu ten aanzien van Portugal wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.5
Verweerder heeft op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 en overeenkomstig het beleid van paragraaf A3/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. De niet nader onderbouwde stelling dat aan eiser een vertrektermijn dient te worden gegeven van minimaal zeven dagen volgt de rechtbank daarom niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.