ECLI:NL:RBDHA:2018:8337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 16195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor gezinsleven op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Somalische vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. De aanvraag was gedaan met het doel om gezinsleven uit te oefenen met haar Nederlandse partner en stiefzoon. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van een licht inreisverbod en het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres stelde dat er sprake was van gezinsleven en dat haar stiefzoon, die ziek is, niet zonder haar kan. De rechtbank oordeelde echter dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel, omdat zij niet voldoende had aangetoond dat de zorg die haar partner en stiefzoon nodig hebben, niet in Somalië beschikbaar is. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiseres niet voldeed aan de verblijfsdoelen zoals vastgelegd in de wetgeving. De rechtbank verwierp ook het beroep op het arrest Chavez-Vilchez, omdat eiseres niet had aangetoond dat haar stiefzoon gedwongen zou worden de EU te verlaten als haar verblijfsrecht werd ontzegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘gezinsleven uitoefenen met referent op grond van artikel 8 EVRM’ afgewezen.
Bij besluit van 29 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens zijn verschenen de tolk A.O. Adem, de referent en de stiefzoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1965. Eiseres wil verblijf in Nederland om gezinsleven met haar Nederlandse partner [partner] (referent) en Nederlandse stiefzoon te kunnen uitoefenen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres een licht inreisverbod heeft. Verweerder ziet geen reden om het inreisverbod op te heffen, omdat eiseres niet voldoet aan de verblijfsdoelen zoals die zijn opgenomen in artikel 6.6 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv). Daartoe is redengevend dat eiseres geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Verweerder stelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat haar uitzetting niet in strijd zal zijn met artikel 8 van het EVRM. Verweerder neemt weliswaar aan dat er sprake is van familieleven tussen eiseres en haar partner, maar de belangenafweging valt in haar nadeel uit. Verweerder stelt voorts dat er geen sprake is van familieleven tussen eiseres en haar stiefzoon, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van ‘more than normal emotional ties’. Verder ziet verweerder geen aanleiding de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000 toe te passen, nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Zij woont samen met referent en haar stiefzoon. Referent en de stiefzoon zijn ziek en eiseres zorgt voor hen, voornamelijk voor haar stiefzoon. Het betreft een gezin dat als geheel gezien moet worden. Eiseres stelt zich derhalve op het standpunt dat zij op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Er is sprake van gezinsleven tussen haar, referent en stiefzoon, als ook tussen referent en zijn zoon. Eiseres meent dat zij voldoende heeft aangetoond dat haar stiefzoon gedwongen zal worden, mede vanwege zijn beperking en zijn band met eiseres, de Europese Unie te verlaten als aan eiseres geen verblijfsrecht wordt toegestaan. Eiseres stelt dat het beleid van verweerder ten aanzien het arrest Chaves-Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354) te beperkt is. Het feit dat haar stiefzoon meerderjarig is, is onvoldoende om het arrest ter zijde te schuiven. Voorts heeft eiseres zich op het standpunt gesteld de medische situatie van zowel haar partner als haar stiefzoon een objectieve belemmering vormt om het familieleven in Somalië uit te oefenen. Het Bureau Medische Advisering (BMA) had ingeschakeld moeten worden om onderzoek te verrichten naar de behandelmogelijkheden in Somalië. Tot slot stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord.
4. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 is de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn, vrijgesteld van het mvv-vereiste.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99) en de Afdeling (onder meer de uitspraak van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73) volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964).
5.2
Niet in geschil is dat sprake is van familieleven tussen eiseres en haar partner, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of verweerder de belangenafweging in het kader van de vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Daartoe is redengevend dat de rechtbank bij uitspraak van 16 juni 2015 heeft vastgesteld dat uitzetting van eiseres niet in strijd is met artikel 8 EVRM. De uitspraak van de rechtbank is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd. Als nieuwe omstandigheden voor onderhavige aanvraag heeft eiseres aangevoerd het familieleven met referent, gelet op zijn medische toestand, niet in Somalië kan worden uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres terecht heeft tegengeworpen dat zij de medische situatie van referent niet met objectief verifieerbare stukken heeft onderbouwd. Door eiser is alleen een medicatieoverzicht van de apotheek overgelegd. Daarmee is geen begin van bewijs geleverd. Het had op de weg van eiser gelegen om meer documenten over te leggen, op zijn minst een behandeldocument. Verweerder heeft zich niet ten onterechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde medische zorg die referent in Nederland ontvangt, in Somalië niet aanwezig is. Nu eiser niet met objectief en verifieerbare stukken de medische situatie van referent heeft onderbouwd, heeft verweerder geen BMA-advies hoeven opvragen. Verder is van belang dat referent de Nederlandse nationaliteit heeft. Gelet op zijn nationaliteit wordt hij niet verplicht Nederland te verlaten en maakt hij aanspraak op het Nederlandse zorgstelsel en de voorzieningen alhier.
5.3
Wat betreft het standpunt van eiseres dat sprake is van familieleven met haar stiefzoon overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar stiefzoon. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de zorg die de stiefzoon volgens haar nodig heeft, alleen door haar kan worden verleend. Niet is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat de zorg van dien aard is dat die exclusief door eiseres moet worden verleend en niet door derden, zoals de moeder, broers en zussen die in Nederland wonen, of door daartoe bevoegde instanties kan worden overgenomen dan wel voortgezet. Hierbij weegt tevens mee dat referent, zo is ook vermeld in de aanvullende gronden, sinds de geboorte van zijn zoon verantwoordelijk voor hem is. Tot slot weegt mee dat de stiefzoon Nederland gelet op zijn nationaliteit niet hoeft te verlaten.
5.4
De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen objectieve dan wel subjectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Somalië uit te oefenen. Eiseres heeft niet met objectief verifieerbare stukken onderbouwd dat de zorg die referent en de stiefzoon nodig hebben niet in Somalië aanwezig is.
5.5
De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat verweerder alle relevante omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Het beroep van eiseres hieromtrent faalt dan ook.
5.6
Ten aanzien van het beroep op het arrest Chaves-Vilchez overweegt de rechtbank het volgende. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling die een op artikel 20 van het VWEU gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen, gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan haar een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
Uit het dossier blijkt dat de stiefzoon een affectieve relatie heeft met zijn vader, hij reeds 33 jaar is en werkt als beheerder van een speeltuin. Voorts verwijst de rechtbank naar hetgeen overwogen is onder 5.3. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de gestelde feiten niet heeft aangetoond dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat haar stiefzoon genoodzaakt zal zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten indien eiseres een verblijfsrecht wordt ontzegd. Gelet hierop heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat zij gelet op het arrest Chavez-Vilchez een afgeleid verblijfsrecht aan het Unierecht kan ontlenen.
5.7
Ten aanzien van de stelling dat in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Met betrekking tot het horen in bezwaar is uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
6. Het beroep is ongegrond
7 . Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.