ECLI:NL:RBDHA:2018:8334
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op grond van gezinsleven en procesbelang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'gezinsleven uitoefenen met referente' op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser had eerder een aanvraag ingediend die op 18 juli 2017 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 11 oktober 2017 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 14 juni 2018 is eiser, na voorafgaand bericht, niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld of eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van het bestreden besluit, nu hij inmiddels in het bezit was gesteld van een reguliere verblijfsvergunning. De rechtbank overwoog dat zolang eiser deze vergunning had, hij met zijn beroep niet in een gunstigere positie kon komen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat eiser onvoldoende procesbelang had en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier M.H. van Limpt, en werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2018. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen vier weken na verzending van de uitspraak.