ECLI:NL:RBDHA:2018:8331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 12632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf Marokko wegens onvoldoende sociale en economische binding

Op 12 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 26 januari 2017 een verzoek ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland om haar dochter te bezoeken. Het verzoek werd afgewezen op 3 februari 2017, omdat verweerder onvoldoende sociale en economische binding met Marokko had vastgesteld. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 7 juni 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 juni 2018 heeft eiseres aangevoerd dat zij wel degelijk voldoende binding heeft met Marokko, onder andere door haar familie en haar zorg voor haar moeder die lijdt aan Alzheimer. Eiseres stelde ook dat zij over een netto inkomen van € 500,- per maand beschikt uit huurinkomsten. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Marokko heeft aangetoond. De rechtbank vond dat eiseres niet had onderbouwd dat zij over voldoende middelen beschikt om in haar levensonderhoud te voorzien tijdens haar verblijf in Nederland.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat de afwijzing van het visum niet alleen was gebaseerd op het ontbreken van binding, maar ook op het ontbreken van voldoende middelen. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder bevestigd en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend en tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12632

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek tot verlening van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 7 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1954 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 26 januari 2017 heeft eiseres een verzoek tot verlening van een visum voor kort verblijf ingediend. Eiseres wil bij haar dochter, tevens referente, op bezoek.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat onvoldoende sprake is van sociale en economische binding met het land van herkomst, waardoor een tijdige terugkeer naar Marokko onvoldoende gewaarborgd is. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres over voldoende middelen beschikt om in de kosten voor haar levensonderhoud tijdens het verblijf in Nederland te voorzien, noch is aangetoond dat de garantsteller beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiseres kan zich met deze beslissing niet verenigen en voert aan dat wel degelijk sprake is van voldoende sociale en economische binding, nu haar moeder, broers en zussen allen in Marokko wonen en zij daarnaast een netto inkomen van € 500,- per maand heeft, bestaande uit huurinkomsten. Voorts draagt eiseres de zorg voor haar moeder, die de ziekte van Alzheimer heeft. In beroep wijst eiseres nog op het feit dat traceerbaarheid een rol speelt in het kader van vestigingsgevaar. Voorts meent eiseres dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat een geringe sociale of economische binding met het land van herkomst op zichzelf geen sterke omstandigheid is op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvrager tijdig naar het land van herkomst terugkeert.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 1 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: Visumcode) is deze verordening van toepassing op onderdanen van derde landen die bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit dienen te zijn van een visum op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Visumcode wordt – onverminderd artikel 25, eerste lid, van de Visumcode – een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
iii. niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Oordeel van de rechtbank
5. Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe, zo blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862). Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
5.1
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres sociale binding met Marokko onvoldoende heeft aangetoond. Verweerder heeft bij zijn beoordeling mogen betrekken dat de dochter van eiseres in Nederland woont en zij in Marokko niet de zorg draagt voor een eigen gezin. Voorts heeft verweerder kunnen overwegen dat eiseres niet heeft onderbouwd dat haar moeder Alzheimer heeft, eiseres haar moeder verzorgt, noch dat de moeder van eiseres afhankelijk is voor de vereiste zorg.
5.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres haar economische binding met Marokko onvoldoende heeft aangetoond. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres geen inkomen uit arbeid genereert en niet heeft aangetoond over voldoende middelen te beschikken waarmee zij in de kosten van levensonderhoud tijdens haar verblijf kan voorzien. Het feit dat eiseres stelt een netto inkomen van € 500,- per maand door de verhuur van huizen genereert, doet aan dit standpunt niets af. Eiseres heeft immers geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij huizen verhuurt, noch dat zij daar maandelijks daadwerkelijk € 500,- mee verdient. Voorts heeft verweerder bij zijn beoordeling mogen betrekken dat de garantsteller weliswaar werkzaam is als zelfstandig ondernemer, maar dat niet is aangetoond dat de garantsteller daadwerkelijk het gestelde inkomen genereert en daarmee beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.3
Met betrekking tot het standpunt van eiseres dat een geringe sociale of economische binding met het land van herkomst op zichzelf geen sterke omstandigheid is om aan te nemen dat een aanvrager niet tijdig zal terugkeren, overweegt de rechtbank dat verweerder de aanvraag niet enkel heeft afgewezen vanwege het ontbreken van sociale of economische binding, maar ook vanwege het ontbreken van voldoende middelen. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting gesteld dat eiseres over een spaarrekening beschikt die voldoende middelen bevat om in de reis en het verblijf in Nederland te voorzien. De rechtbank overweegt dat eiseres het bestaan van de spaarrekening met voldoende middelen met stukken heeft onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.