Uitspraak
Rechtbank den haag
[gedaagde 1] ,
2)
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
1.De procedure
2.De feiten
[B2] en [B3] zijn niet herbenoemd door AVH, ondanks herhaalde verzoeken daartoe van de zijde van AGH. Er zijn nu dus twee vacatures in het bestuur, waarvoor aan AVH volgens de nu nog geldende statuten het recht toekomt kandidaten bindend voor te dragen.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
[B4] (tijdens de eerste behandeling van het kort geding) en [B5] (tijdens de voortgezette behandeling) hebben verklaard dat zij niet met welke opdracht dan ook als kandidaat-bestuurder naar voren worden geschoven. Beiden hebben verklaard dat zij daarvan ook niet gediend zouden zijn en dat zij zich – zo vat de voorzieningenrechter hun uitlatingen samen – niet voor het karretje van AVH laten spannen. Beiden zijn niet op enigerlei wijze verbonden met (de organisatie van) AVH, althans dat is de voorzieningenrechter niet gebleken.
– eenmaal benoemd door de RvT – als bestuurders van AGH hebben te richten naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Die taak heeft het bestuur van de stichting nu al, ook al staat dat nog niet met zoveel woorden in de wet. Het komende recht (Kamerstukken II 2015/2016, 34 491, nr. 2, voorstel Wet bestuur en toezicht rechtspersonen, zie artikel 2:9 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek) zal in zoverre een codificatie vormen van het geldende recht. Mocht in de toekomst onverhoopt blijken dat [B5] en [B4] hun taak in dat opzicht veronachtzamen, dan zal AGH daartegen op kunnen komen.