8.5Naar het oordeel van de rechtbank valt onderwijs niet onder de in artikel 2.3 van de Jw genoemde jeugdhulpvoorzieningen in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Passend onderwijs wordt, gelet op het hiervoor beschreven stelsel van wettelijke regelingen, geregeld in de Wet passend onderwijs en valt onder de verantwoordelijkheid van het SVO. Dit betekent ook dat de Jw, zoals verweerder met juistheid herhaaldelijk in deze procedure heeft betoogd, geen wettelijke grondslag biedt voor de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening met als doel het realiseren van (passend) onderwijs.
9. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op primair besluit III, geen stand kan houden wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal daarom het beroep op dit punt gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gelet op het feit dat verweerder doelbewust en om hem moverende redenen de Jw ten grondslag heeft gelegd aan zowel primair besluit III als het bestreden besluit, en er dus geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat alsnog een deugdelijke wettelijke grondslag zal worden gegeven voor de toekenning van de voorziening, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal primair besluit III herroepen wegens strijd met genoemde bepalingen van de Awb. De rechtbank komt dus ook niet toe aan het geven van een oordeel over de vraag of een voorziening als hier in geding (en waarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt) voor één of meerdere jaren, dan wel de hele schoolperiode, zou moeten worden verstrekt.
Het oordeel van de rechtbank, zo merkt de rechtbank ten behoeve van eiser op, betekent dat eiser er rekening mee dient te houden dat de pgb-gelden die door verweerder zijn toegekend in het kader van een onderwijsvoorziening geen wettelijke grondslag kennen en aldus onverplicht zijn verstrekt. Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank nog op dat haar uitspraak niet direct betrekking heeft op het voor 2018 door verweerder, conform eisers aanvraag, verstrekte pgb, nu de daarop betrekking hebbende besluiten, zoals hiervoor overwogen, vast staan.
Declaratoire uitspraak over onderwijs voor [minderjarige zoon]?
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser de rechtbank, onder meer in zijn beroepschrift en zijn brief van 9 oktober 2017, de rechtbank heeft verzocht om te bewerkstelligen dat er door de overheid gefinancierd, passend onderwijs voor zijn zoon wordt geregeld. Dit verzoek komt er op neer dat eiser vraagt om een declaratoire uitspraak te doen over de wijze van inrichting en realisering van onderwijs voor [minderjarige zoon] nu en in de toekomst. De rechtbank overweegt dat de bestuursrechter enkel oordeelt over de rechtmatigheid van besluiten. De Awb kent in artikel 8:70 slechts vier mogelijkheden om een uitspraak te doen, waar dat artikel bepaalt dat de uitspraak strekt tot onbevoegdverklaring van de bestuursrechter, niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, ongegrondverklaring van het beroep, of gegrondverklaring van het beroep. De Awb voorziet derhalve niet in de mogelijkheid een declaratoire uitspraak te doen. De rechtbank acht zich daarom niet bevoegd een principieel en algemeen rechterlijk oordeel te geven met betrekking tot de wijze van inrichting en realisering van onderwijs voor [minderjarige zoon], dan wel het opleggen van een verplichting aan verweerder tot het meewerken aan passend onderwijs. Dit betekent dat het doel van eiser met dit verzoek niet kan worden bewerkstelligd. Er is daarom geen rechtens te honoreren procesbelang, zodat het beroep, voor zover dit ziet op het verzoek, niet-ontvankelijk is.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart voor zover dit ziet op primair besluit III, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 46,- dient te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Tenslotte: de situatie van [minderjarige zoon]
12. De rechtbank realiseert zich dat met deze uitspraak niet het voor [minderjarige zoon] noodzakelijke passend onderwijs is geregeld. De Jw is daarvoor niet de juiste weg. Eiser beschikt echter - voor heel 2018 - wel over het door hemzelf voor dat doel aangevraagde en verkregen pgb, dat hij ten behoeve van [minderjarige zoon] kan inzetten voor het inkopen van passend onderwijs. Daargelaten de mogelijkheid van hoger beroep, gaat de rechtbank er van uit dat partijen opnieuw met elkaar (en met het SVO) in overleg treden teneinde dit passend onderwijs mogelijk te maken.