ECLI:NL:RBDHA:2018:8276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
18/1555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier en de beoordeling van een schijnhuwelijk

Op 12 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning regulier van de eiser. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Singh, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van 28 februari 2018, waarin de verblijfsvergunning werd ingetrokken op basis van het vermoeden van een schijnhuwelijk. Tijdens de zitting op 25 mei 2018 was de echtgenote van de eiser, de referente, ook aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van de referente inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat er sprake was van een schijnhuwelijk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich onvoldoende gemotiveerd had opgesteld en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.002,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 juli 2018, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/1555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,
gemachtigde: mr. J. Singh,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 februari 2018 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 mei 2018. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam1] , echtgenote van eiser (referente).

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Ghanese nationaliteit. Op 13 december 2012 heeft de referente namens eiser een verzoek om advies voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Op 14 december 2012 heeft referente verweerder per e-mail laten weten dit verzoek weer te willen intrekken. Vervolgens heeft zij op 7 januari 2013 het verzoek opnieuw ingediend. Op 19 maart 2013 is er een positief advies afgegeven voor afgifte van de mvv. Op 29 mei 2013 is aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij echtgenote verleend, met ingang van 28 mei 2013 en geldig tot 28 mei 2014. Deze geldigheidsduur van deze vergunning is in 2014 verlengd tot en met 28 mei 2019.
Op 30 mei 2016 heeft eiser een verzoek tot naturalisatie ingediend. Bij besluit van 27 juli 2017 is dit verzoek afgewezen. Op 4 oktober 2017 is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 september 2017 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 mei 2013 en daarbij een inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser op oneigenlijke gronden in het bezit is gesteld van een vergunning voor verblijf bij echtgenote. Verweerder heeft geconcludeerd dat er redenen zijn om aan de oprechtheid van de gestelde huwelijksrelatie te twijfelen en om aan te nemen dat er sprake is van het aangaan van een schijnhuwelijk van de zijde van eiser.
Eiser heeft in beroep betoogd dat er weliswaar sprake was van een slecht huwelijk, maar dat het geen schijnhuwelijk was. Daarbij heeft eiser opgemerkt dat verweerder alleen de belastende verklaringen van referente bij de besluitvorming heeft betrokken, maar niet de ontlastende.
5. De rechtbank stelt vast dat het standpunt van verweerder vrijwel uitsluitend is gebaseerd op de informatie die referente aan verweerder heeft verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich hierbij niet gebaseerd op voldoende objectiveerbare bevindingen over het huwelijk tussen eiser en referente.
6. Referente heeft op 14 december 2012 een e-mail aan verweerder gestuurd, waarin zij laat weten het verzoek om advies te willen intrekken, omdat zij is misleid door eiser. Ze schrijft dat hij tegen haar heeft gelogen en dat hij alleen met haar is getrouwd om op een makkelijke manier naar Nederland te komen. Daarna heeft zij nog 11 keer telefonisch contact gezocht met verweerder, totdat het verzoek uiteindelijk werd ingetrokken. Verder heeft referente tussen 25 mei 2016 en 30 mei 2016 drie e-mails aan verweerder gestuurd, waarin zij laat weten dat ze een echtscheidingsprocedure heeft opgestart en geïnformeerd wil worden als eiser een naturalisatieverzoek indient. Tussen 19 februari 2017 en 14 augustus 2017 heeft referente 13 keer contact gezocht met verweerder, enerzijds om te melden dat de relatie beëindigd is, anderzijds om die meldingen weer in te trekken onder de vermelding dat de relatie weer hersteld is. Verder heeft op 25 augustus 2017 een hoorzitting plaatsgevonden waar zowel referente als eiser zijn gehoord.
7. Zoals referente ter zitting heeft bevestigd, heeft zij bewust belastende verklaringen over eiser afgelegd om hem te beschadigen. Anders dan verweerder heeft betoogd, bestaat er daarom wel degelijk aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van referente. Daarbij wijst de rechtbank op het feit dat de verklaringen van referente voortdurend wisselend zijn geweest. Verder acht de rechtbank van belang dat de hoorzitting heeft plaatsgevonden op een moment dat eiser en referente uit elkaar waren.
8. Voor zover verweerder aan eiser heeft tegengeworpen dat hij eerder illegaal in Nederland heeft verbleven en daarna een asielprocedure heeft doorlopen, stelt de rechtbank vast dat dit al bekend was ten tijde van de verlening van de vergunning. Dit kan daarom niet aan de intrekking ten grondslag worden gelegd. Verder hebben eiser en referente inderdaad een periode niet samengewoond, maar dat was omdat de relatie op dat moment was beëindigd vanwege huiselijk geweld. Om die reden droeg eiser in die periode ook niet bij aan de gezamenlijke financiële huishouding. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze relatieproblemen niet de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Bovendien is ter zitting gebleken dat eiser en referente weer samen wonen en dat het beter gaat.
9. Tot slot overweegt de rechtbank dat ook het feit dat eiser een naturalisatieverzoek heeft ingediend zodra hij daarvoor in beginsel in aanmerking kon komen, niet de conclusie kan rechtvaardigen dat sprake is van een schijnhuwelijk.
10. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Ten onrechte is geconcludeerd dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen.
11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- (honderdzeventig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.002,- (duizendtwee) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.