Op 12 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning regulier van de eiser. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Singh, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van 28 februari 2018, waarin de verblijfsvergunning werd ingetrokken op basis van het vermoeden van een schijnhuwelijk. Tijdens de zitting op 25 mei 2018 was de echtgenote van de eiser, de referente, ook aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van de referente inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat er sprake was van een schijnhuwelijk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich onvoldoende gemotiveerd had opgesteld en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.002,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 juli 2018, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.