ECLI:NL:RBDHA:2018:8272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
18.9093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een minderjarige, had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar haar aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar asielverzoek. Eiseres stelde dat Nederland op grond van artikel 8 van de Dublinverordening verantwoordelijk was, omdat zij minderjarig zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat informatie uit Italië, waar eiseres als meerderjarige geregistreerd stond, voldoende was om haar als meerderjarige te beschouwen. De rechtbank verwierp ook het beroep op de humanitaire clausule, omdat de gestelde afhankelijkheid van haar zus in Nederland niet was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd digitaal ondertekend en bekendgemaakt, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9093
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.9094, plaatsgevonden op 24 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Haile. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op 24 mei 2018 ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres wordt niet gevolgd in haar stelling dat Nederland op grond van artikel 8 van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk is voor haar aanvraag, omdat zij minderjarig zou zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volstaat informatie uit een andere lidstaat waaruit blijkt dat een vreemdeling meerderjarig is, om een vreemdeling ook in Nederland als meerderjarige te beschouwen, tenzij in Nederland authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. [2] Uit het dossier blijkt dat eiseres in Italië als meerderjarige staat geregistreerd. Zij heeft weliswaar een kopie van een doopakte overgelegd, maar dit document vormt geen bewijs van de gestelde minderjarigheid omdat het geen identificerende gegevens bevat, zoals een pasfoto. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2124. Gezien het voorgaande heeft verweerder het dossier van de zus van eiseres niet hoeven te onderzoeken, zoals door eiseres gesteld.
2. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder redelijkerwijs had moeten besluiten om de behandeling van het verzoek om internationale bescherming aan zich te trekken. Zeker nu Italië heeft ingestemd met de overname van eiseres, moet ervan uit worden gegaan dat Italië het asielverzoek zal behandelen met in achtneming van de communautaire asielrichtlijnen. Volgens de heersende rechtspraak dient voor wat betreft de opvangcondities in Italië uit te worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Eiseres heeft een beroep gedaan op de update van 28 februari 2017 van het ASGI - AIDA - Country Report Italy 2016, met daarin een verwijzing naar een rapport van MSF uit februari 2018, ter onderbouwing van haar stelling dat in Italië sprake is van systeemfouten met betrekking tot de opvang van asielzoekers. Het genoemde rapport is al eerder onderwerp geweest van een rechterlijke beoordeling, waarbij voor wat betreft Dublinclaimanten is geconcludeerd dat het bedoelde rapport geen reden vormt voor twijfel aan de toegang tot de asielprocedure of het aannemen van systeemfouten in die procedure en de opvangvoorzieningen in Italië. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel.
3. Met betrekking tot het beroep op de humanitaire clausule overweegt de rechtbank dat aan verweerder beoordelings- en beleidsruimte toekomt bij de vraag of sprake is van zodanig bijzondere feiten en omstandigheden dat overdracht van kennelijke hardheid getuigt. De gestelde afhankelijkheid van de in Nederland verblijvende zus is in het geheel niet onderbouwd. De overige aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet zodanig bijzonder, dat verweerder toepassing had moeten geven aan de humanitaire clausule.
4. De slotsom is dat het beroep ongegrond is.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 24 mei 2018.
Het proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening 604/2013/EU.
2.Zie de uitspraken van 17 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:134, en 20 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:780.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1454.