In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2018 uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Tunesische eisers. De aanvragen werden afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als kennelijk ongegrond bestempelde. De eisers waren afkomstig uit Tunesië, dat door de autoriteiten werd aangemerkt als een veilig land van herkomst. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat Tunesië in hun specifieke geval niet als veilig kon worden beschouwd. Ze voerden aan dat het Tunesische rechtssysteem gebreken vertoonde en onderbouwden dit met nieuwsberichten en rapporten over corruptie en de positie van vrouwen in Tunesië. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze algemene informatie niet voldoende was om van het uitgangspunt van een veilig land van herkomst af te wijken.
De zitting vond plaats in Middelburg, waar de eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen. De rechtbank deed onmiddellijk uitspraak na de zitting en verklaarde de beroepen ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de eisers hadden moeten proberen bescherming te vragen van de Tunesische autoriteiten, wat zij niet hadden gedaan. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd digitaal ondertekend en bekendgemaakt, met de mogelijkheid voor de eisers om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.