ECLI:NL:RBDHA:2018:8262
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in verband met verantwoordelijkheidskwestie Duitsland
Op 5 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL18.11733 en NL18.11734, waarbij eiser, een Jamaicaanse man, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 15 juni 2018, hield in dat de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder op 1 februari 2018 een verzoek om internationale bescherming ingediend in Duitsland, dat door de Duitse autoriteiten was afgewezen. Na zijn aanhouding in Nederland op 13 mei 2018, diende eiser een nieuwe asielaanvraag in Nederland in.
Tijdens de zitting werd door eiser aangevoerd dat Duitsland hem zou uitzetten naar Jamaica en dat hij in Nederland een vriendin had die zwanger van hem was. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de behandeling van de asielaanvraag in Nederland te rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat moest worden beschouwd en dat de asielprocedure daar van een gelijkwaardig niveau en kwaliteit was als in Nederland. Eiser had zijn claims over zijn vriendin en de zwangerschap niet onderbouwd met bewijs, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om af te wijken van de standaardprocedure.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd medegedeeld dat tegen deze uitspraak hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking. Voor een proceskostenveroordeling bestond geen aanleiding, en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen omdat niet voldaan werd aan het connexiteitsvereiste van de Algemene wet bestuursrecht.