ECLI:NL:RBDHA:2018:8243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
18.10854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft eiseres, een Iraanse vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd besloten haar asielaanvraag niet in behandeling te nemen en haar over te dragen aan Frankrijk. Eiseres had op 28 februari 2018 een asielaanvraag ingediend, maar omdat zij het Schengengebied was binnengekomen met een geldig Frans visum, heeft Nederland Frankrijk gevraagd om haar over te nemen. Frankrijk heeft hiermee ingestemd, waardoor zij verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.

Eiseres betoogde dat artikel 16 van de Dublinverordening van toepassing was, omdat zij een sterke afhankelijkheidsrelatie had met haar nicht in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat de relatie tussen eiseres en haar nicht niet voldeed aan de criteria van artikel 16, aangezien er geen objectieve onderbouwing was voor de gestelde afhankelijkheid. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zijn beslissing om de asielaanvraag niet inhoudelijk te behandelen voldoende had gemotiveerd en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van de overdracht aan Frankrijk. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat haar gezondheid in gevaar zou komen door de overdracht, en de rechtbank wees erop dat Frankrijk gebonden is aan de Opvangrichtlijn, wat betekent dat eiseres daar recht heeft op adequate zorg. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10854

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 juni 2018 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.10855, plaatsgevonden op 29 juni 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en van Iraanse nationaliteit. Zij heeft op 28 februari 2018 een asielaanvraag ingediend. Omdat zij het Schengengebied in is gereisd met gebruik maken van een geldig Frans visum, heeft Nederland aan Frankrijk gevraagd om eiseres over te nemen. Frankrijk heeft hiermee ingestemd. Gelet hierop is Frankrijk verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. [1]
2. Verweerder heeft besloten om de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling te nemen en om eiseres over te dragen aan Frankrijk. [2] In de (psychische) gezondheidsklachten van eiseres ziet verweerder geen aanleiding om de behandeling van de asielaanvraag op zich te nemen. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres de door haar gestelde afhankelijkheid van haar nicht in Nederland niet heeft aangetoond. Ook meent verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Frankrijk, indien nodig, geen medische of psychische zorg zal krijgen.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat artikel 16 van de Dublinverordening van toepassing is. Eiseres heeft hiertoe aangevoerd dat haar nicht zeer belangrijk (“als een zus”) voor haar is. Daarnaast meent eiseres dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik wenst te maken van zijn discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Zij stelt dat verweerders beleid zoals geformuleerd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) betekent dat ook buiten het geval van bijzondere individuele omstandigheden aanleiding kan zijn om toepassing te geven aan bedoelde bevoegdheid. Verweerder heeft nagelaten dit nader te regelen en heeft de uitwerking in haar concrete situatie niet gemotiveerd, aldus eiseres.
Volgens eiseres zou overdacht aan Frankrijk een verslechtering van haar psychische gezondheid tot gevolg hebben. Zij heeft de steun van haar nicht in Nederland nodig om depressieve klachten te voorkomen. Eiseres zegt te worden bedreigd door een voormalig werkgever die een huis in Frankrijk bezit. Eiseres stelt verder dat volgens AIDA de gezondheidszorg in Frankrijk tekortschiet en dat zij vanwege de taalbarrière onvoldoende in staat zal zijn om in Frankrijk psychotherapie te ondergaan.
Verweerder had medisch advies moeten inwinnen bij het Bureau Medische Advisering.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Op grond van artikel 16 van de Dublinverordening dient een lidstaat ervoor te zorgen dat een vreemdeling bij een in die lidstaat verblijvende ouder, kind, of broer of zus kan verblijven, indien tussen beiden sprake is van een afhankelijkheidsrelatie.
5. Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij in Nederland wil blijven omdat haar nicht hier woont en eiseres veel steun aan haar heeft, geldt dat deze relatie niet valt binnen het toepassingsbereik van artikel 16 van de Dublinverordening. Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd dat sprake is van een hiermee gelijk te stellen relatie. In de bij de zienswijze overgelegde rapportage van GZA healthcare van 10 april 2018 wordt onder het kopje ‘Sociale Anamnese’ weliswaar opgemerkt dat eiseres dagelijks contact heeft met haar nicht en dat zij als een zus is voor haar, maar ook hiermee is geen objectieve onderbouwing van de gestelde relatie geleverd.
6. Bij de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening beschikt verweerder over grote beslissingsruimte. Daarmee is niet onverenigbaar het beleid van verweerder om slechts in uitzonderlijke gevallen om humanitaire redenen over te gaan tot het inhoudelijk behandelen van een asielaanvraag in die gevallen waarin Nederland niet verantwoordelijk is.
Anders dan eiseres heeft betoogd, hoeft verweerder zijn beleid in dit verband niet verder uit te werken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn beslissing om in dit geval geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening voldoende gemotiveerd. Eiseres beroept zich op het bestaan van bijzondere individuele omstandigheden, op grond waarvan overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid zou getuigen. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, is niet aannemelijk geworden dat eiseres voor de behandeling van haar psychische klachten afhankelijk is van de aanwezigheid van haar nicht of dat eiseres in Frankrijk geen toereikende behandeling zal kunnen krijgen. Frankrijk is gebonden aan de Opvangrichtlijn. Over de naleving daarvan dient eiseres in Frankrijk te klagen. De enkele stelling dat eiseres geen Frans spreekt en de Engelse taal onvoldoende machtig is om een toereikende behandeling mogelijk te maken, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op de verklaringen van eiseres waaruit blijkt dat zij is opgeleid en voor haar werk meerdere malen in Europa is geweest. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar psychische klachten of het bestaan van tekortkomingen in de gezondheidszorg in Frankrijk tot gevolg hebben dat zij bij overdracht aan Frankrijk geconfronteerd zal worden met een ernstige verslechtering van haar gezondheidstoestand. Verweerder hoefde daarom geen onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van de overdracht van eiseres aan Frankrijk.
Verweerder heeft dan ook kunnen concluderen dat niet is gebleken van zodanige bijzondere individuele omstandigheden dat tot inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag wordt overgegaan. Verweerder hoeft dit niet nader te motiveren.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 12 van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening).
2.Artikel 30 van de Vreemdelingenwet.