ECLI:NL:RBDHA:2018:8215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
18.10101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming en gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. De eiser, die met onbekende bestemming is vertrokken, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er geen contact meer was tussen de eiser en zijn gemachtigde, wat leidde tot de vraag of er nog sprake was van procesbelang. De gemachtigde van de eiser stelde dat er nog procesbelang was, omdat de eiser kennis wilde nemen van een inhoudelijke uitspraak voor het geval hij in de toekomst een opvolgende asielaanvraag zou indienen.

De rechtbank oordeelde echter dat het vertrek van de eiser met onbekende bestemming en het ontbreken van contact met zijn gemachtigde erop wijzen dat de eiser niet langer prijs stelt op toelating tot Nederland. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang. De rechtbank concludeerde dat de mogelijkheid van een toekomstige asielaanvraag niet voldoende was om procesbelang aan te nemen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier A.S. Hamans.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10101
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

ProcesverloopBij besluit van 28 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.10102, plaatsgevonden op 3 juli 2018. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Bij brief van 29 juni 2018 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
2. Eisers gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting niet bevestigend kunnen antwoorden op de vraag of hij nog in contact staat met zijn cliënt. Wel heeft hij aangevoerd dat nog sprake is van procesbelang omdat eiser kennis wenst te nemen van een inhoudelijke uitspraak in het geval hij een opvolgende asielaanvraag zou willen indienen.
3. De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken alsmede het feit dat hij geen contact meer onderhoudt met zijn gemachtigde moet worden afgeleid dat eiser niet langer prijs stelt op toelating tot Nederland. Om die reden dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan procesbelang. Dat eiser mogelijk in de toekomst een opvolgende asielaanvraag wil indienen, levert geen procesbelang op.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 3 juli 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.