ECLI:NL:RBDHA:2018:8212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
Awb 17/12350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel en de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een Afghaanse vluchteling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een verblijfsvergunning asiel aan een Afghaanse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van de eiser afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de geloofwaardigheid van het asielrelaas centraal stond. De eiser, die als bachabazi was uitgebuit, stelde dat hij vreesde voor eergerelateerd geweld van zijn familie en represailles van zijn uitbuiter. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde elementen van het asielrelaas ongeloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de vlucht van de eiser minder aannemelijk was, ondanks de aanwezigheid van geld in zijn ouderlijk huis ten tijde van de vlucht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van de eiser vergoedde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12350

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer [nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. H.M. Pot),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Izaks).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Daarnaast is aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 gelezen in verbinding met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Aan eiser is ten slotte geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 gelezen in verbinding met artikel 6.1e van het Vb 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering eiser een verblijfsvergunning asiel te verlenen in stand kan blijven. Met name is de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas ten aanzien van eisers gestelde tewerkstelling als bachabazi en de daaruit voortvloeiende problemen in geschil.
Anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft gedaan, onderscheidt de rechtbank de volgende relevante elementen in eisers asielrelaas:
Naam en geboortedatum, te weten [eiser] , geboren op [geboortedatum] ;
Afghaanse nationaliteit;
Afkomstig uit Kabul, Afghanistan;
Soennitische moslim;
Tadzjiekse etniciteit;
Op tienjarige leeftijd is eiser meegenomen door [P.] en een andere man, waarna hij meermalen is verkracht en is gefilmd.
Daarna is eiser met onregelmatige tussenpozen gedurende vijf jaar door [P.] mishandeld, bedreigd en uitgebuit als “dansjongen” (bachabazi).
Tijdens zo’n gelegenheid ten huize van [P.] waar eiser als bachabazi werd uitgebuit, werd tegen eiser gezegd dat de politie voor de deur stond. Eiser is over de muur van de binnenplaats van het huis gezet om te kunnen vluchten.
De dag na de inval wordt eiser door de broer van [P.] thuis opgezocht en bedreigd.
Eiser heeft een aanzienlijk geldbedrag, dat toevallig in eisers ouderlijk huis aanwezig was, gestolen om met een vriend Afghanistan te ontvluchten.
Eiser is na zijn vlucht tijdens een telefoongesprek met zijn vader verstoten als zoon.
Eiser vreest voor eergerelateerd geweld van zijn eigen familie en voor represailles van [P.] en diens familie vanwege een vermeende aangifte door eiser bij de politie.
3. Verweerder acht in het bestreden besluit de elementen genoemd onder één tot en met vijf , zijnde eisers gestelde identiteit, nationaliteit, herkomst, religie en etniciteit geloofwaardig. Echter, verweerder acht de elementen genoemd onder 6 tot en met 11 die zien op eisers tewerkstelling als bachabazi en de daaruit voortvloeiende gebeurtenissen niet geloofwaardig.
4. In beroep heeft eiser dit besluit gemotiveerd betwist en verschillende van de argumenten bestreden die verweerder heeft gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen dat het relaas ongeloofwaardig is.
5. De rechtbank is van oordeel dat alle voornoemde elementen in de beoordeling dienen te worden betrokken, gelet op de integrale toets door de rechtbank van de gestelde feiten.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Verweerder heeft ter zitting ten aanzien van de rekrutering van eiser als bachabazi door [P.] , de verkrachting en het filmen daarvan overwogen dat het bevreemdend, althans minder waarschijnlijk is dat eiser is opgepikt om als bachabazi te dienen. Volgens het rapport van de Afghanistan Independent Human Rights Commission (AIHRC) van 18 augustus 2014 worden vooral jongens die wees zijn of uit een arm gezin komen als bachabazi gerekruteerd. Eiser is echter afkomstig uit een normaal gezin, wat de kans op ontdekking door de buitenwereld groot maakt.
De rechtbank stelt vast dat volgens het AIHRC rapport in de meerderheid van de gevallen jongetjes als bachabazi worden gerekruteerd die afkomstig zijn uit arme families of wees zijn. Maar het AIHRC rapport stelt op pagina 48 en 51 ook dat kinderen soms willekeurig worden ontvoerd en er dus geen selectie plaatsvindt. Ook staat er dat de kinderen bij hun familie kunnen wonen en in plaats van een langere aaneengesloten periode, voor een aantal uren ter beschikking staan van hun misbruiker. Het AIHRC rapport maakt derhalve melding van soortgelijke situaties als welke eiser heeft omschreven. Verweerder heeft dit element van het asielrelaas dus niet zonder nadere motivering als bevreemdend kunnen diskwalificeren. We heeft verweerder dit element naar het oordeel van de rechtbank minder waarschijnlijk kunnen achten.
6.2
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bevreemdend is dat [P.] en zijn vriend de verkrachting hebben gefilmd en als drukmiddel hebben gebruikt, omdat [P.] als invloedrijk persoon dit niet nodig zou hebben.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat [P.] , gezien zijn eigen positie als rechercheur bij de politie, zijn vaders positie als wijkhoofd en de algehele positie van de familie op lokaal niveau, een invloedrijk persoon was. Maar dit maakt nog niet dat het bevreemdend is dat [P.] de (vermeende) videobeelden van de verkrachting heeft gebruikt als drukmiddel, omdat ook invloedrijke personen belang hebben bij het voorkomen van ontdekking, zodat zij hun invloed niet onnodig hoeven aan te wenden.
6.3
Ook acht verweerder het bevreemdend dat [P.] eiser een telefoon heeft verschaft aangezien dit de kans op ontdekking van het misbruik vergroot. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt van verweerder onvoldoende gemotiveerd. Ieder onoirbaar gedrag creëert een kans op ontdekking ervan, maar dat maakt het bestaan van onoirbaar gedrag nog niet bevreemdend. Het door verweerder gebezigde argument om dit handelen van [P.] bevreemdend te achten zou er, consequent gehanteerd, toe moeten leiden dat verweerder de praktijken beschreven in het AIHRC-rapport en in het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van november 2016, bevreemdend acht. Dit is echter niet het geval.
6.4
Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat het bevreemding wekt dat het misbruik vijf jaren heeft geduurd en niet door eisers omgeving, is opgemerkt. Eiser was immers periodes van vijf tot zes uur afwezig wanneer [P.] hem bij zich riep.
De rechtbank volgt verweerder niet in haar vooronderstelling dat het bevreemdend is dat eisers omgeving het langdurige misbruik niet heeft opgemerkt. Van algemene bekendheid kan worden geacht dat zelfs in Nederland gevallen van (seksueel) misbruik meerdere jaren onopgemerkt zijn gebleven bij familie, onderwijsgevenden en jeugdzorginstanties. Er is derhalve geen enkele reden om onaannemelijk te achten dat dit in Afghanistan, waar institutionele overheidszorg voor minderjarigen blijkens het algemeen ambtsbericht nauwelijks bestaat, (seksueel) misbruik voor langere tijd onopgemerkt blijft.
Eiser heeft afdoende verklaringen aan zijn omgeving – zijn ouders, school en zijn werkgever - gegeven voor de periodes dat hij bij [P.] was. Volgens de rechtbank kan voornoemd standpunt van verweerder daarom zonder nadere motivering geen stand houden.
6.5
Verder acht verweerder het bevreemdend dat [P.] eiser dan wel hun onderlinge band verborgen hield.
Uit eisers relaas blijkt echter dat [P.] eiser niet verborgen hield voor gelijkgestemden. Zo werd eiser meegenomen naar hotels, huizen en feestjes waar [P.] vrienden aanwezig waren. Het enige dat [P.] heeft gedaan is eiser bedreigen en onder druk zetten om het misbruik verborgen te houden voor die personen die daadwerkelijk een einde aan het misbruik konden maken. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder zonder feitelijke grondslag in het relaas of algemene informatie over het land van herkomst heeft verondersteld dat [P.] het misbruik van eiser in zijn algemeenheid verborgen wilde houden.
6.6
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser ongerijmd heeft verklaard over de inval in het huis waar [P.] aanwezig was. De inval is volgens verweerder moeilijk te plaatsen omdat [P.] een invloedrijk man is en hij een rechercheur bij de politie is, zodat hij relatief makkelijk aan vervolging zou kunnen ontkomen.
De rechtbank overweegt dat verweerder niet zonder nadere motivering eraan voorbij kan gaan dat ook leden van de politie en invloedrijke leden binnen de samenleving onderwerp van (strafrechtelijk) onderzoek kunnen zijn. Dat [P.] een invloedrijk persoon is, hoeft hem niet te vrijwaren van de machtsspelletjes van rivaliserende facties of concurrentie van binnen het korps. Hierdoor kan ook hij onderwerp worden van nader onderzoek binnen het politiekorps. Dat de inval ongerijmd is, heeft verweerder zonder nadere motivering niet kunnen stellen.
Ook heeft verweerder niet lacuneus kunnen achten, dat eiser niet heeft verklaard over de reden van de inval. Het zou naar het oordeel van de rechtbank eerder bevreemdend hebben kunnen worden geacht door verweerder als hij wel kennis zou hebben over (redenen voor) de inval door de politie in het huis van [P.] .
Voorts stelt de rechtbank vast dat blijkens het AIHRC rapport, hoewel incidenteel, er wel personen vanwege bachabazi praktijken worden gearresteerd en dat corruptie een wijdverbreid middel is om onder vervolging uit te komen. Er vindt dus wel vervolging plaats. Voor zover verweerder ter zitting heeft willen betogen dat de bachabazi-praktijk in Afghanistan wordt geaccepteerd, wordt overwogen dat uit voornoemd rapport blijkt dat deze praktijk voor de bevolking een taboe is en een schending van een morele norm oplevert, zodat de gestelde inval ook hierom zonder nadere motivering niet ongerijmd is.
6.7
Verweerder acht verder de bedreiging door [P.] broer de dag na de inval bevreemdend, omdat een dergelijke bedreiging niet valt te plaatsen. Het ligt namelijk in de lijn der verwachting dat iemand als [P.] snel weer op vrije voeten zal zijn na zijn arrestatie. Bovendien zou er juist een verband worden gelegd door de bedreiging tussen [P.] en eiser.
Eiser heeft in het nader gehoor alleen verklaard dat [P.] broer tegen hem heeft gezegd dat hij vermoedde dat eiser betrokken was bij de inval dan wel [P.] heeft aangegeven bij de politie. Dat [P.] broer dan bij eiser langsgaat om hem als potentiële getuige extra te waarschuwen om zijn mond te houden, is zonder nadere motivering niet bevreemdend te achten.
6.8
Ten slotte stelt verweerder zich op het standpunt dat het heel toevallig is dat er een aanzienlijk geldbedrag in eisers huis aanwezig was, net op het moment dat hij wordt bedreigd en daaropvolgend wil vluchten. Deze toevalligheid maakt het relaas van eiser minder waarschijnlijk. Het geld lag blijkbaar voor het oprapen in eisers huis, aldus verweerder,
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de omstandigheid dat er ten tijde van de vlucht een relatief grote som gelds in eisers ouderlijk huis aanwezig was als toevallig kunnen kwalificeren. Dat bij de mogelijkheid om te vluchten het toeval een rol speelt maakt echter op zich de vlucht niet minder aannemelijk of waarschijnlijk.
7. De rechtbank is van oordeel dat voor zover verweerder heeft gesteld dat eisers asielrelaas bestaat uit een stapeling van onwaarschijnlijkheden, daarvan geen sprake is. De rechtbank concludeert dat verweerder enkel het relevante element, besproken in overweging 6.1 gemotiveerd als minder waarschijnlijk heeft kunnen kwalificeren. De overige relevante elementen heeft
verweerder niet of zonder nader motivering niet aan zijn standpunt ten grondslag kunnen legen dat eisers relaas ongeloofwaardig moet worden geacht.
8. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Verweerder dient, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit op eisers aanvraag te nemen.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1002,- (1 punt voor het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,-en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 1 juni 2017;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.K. Akkerman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De griffie is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. ----------------------------------------------------------------------- rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.