ECLI:NL:RBDHA:2018:8201

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
18.1013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Eritrese nationaliteit zonder relevante nieuwe bevindingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een opvolgende asielaanvraag van een Eritrese eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres eerder een asielaanvraag had gedaan, waarbij haar nationaliteit als ongeloofwaardig werd beoordeeld. In haar nieuwe aanvraag voerde zij aan dat de door haar overgelegde documenten, waaronder een nationaliteitsverklaring van de Eritrese autoriteiten, als relevante nieuwe bevindingen moesten worden beschouwd.

De rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde documenten niet als relevante nieuwe bevindingen konden worden aangemerkt. De Staatssecretaris had geprobeerd de echtheid van de verklaring te onderzoeken, maar concludeerde dat er onvoldoende vergelijkingsmateriaal beschikbaar was. De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet had aangetoond dat de verklaring op haar persoon betrekking had, omdat er geen foto op het document stond. Hierdoor was er geen aanleiding voor de Staatssecretaris om de eiseres de gelegenheid te geven om de authenticiteit van de documenten aan te tonen.

De rechtbank concludeerde dat de eiseres geen nieuwe elementen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van haar asielaanvraag. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier A.S. Hamans, en werd openbaar gemaakt op 11 juli 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10130

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.A.M.W. 't Hoen).

ProcesverloopBij besluit van 24 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.10131, plaatsgevonden op 21 juni 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Yap, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Zij heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat haar eerder ongeloofwaardig geachte nationaliteit alsnog geloofwaardig dient te worden geacht gelet op de door haar overgelegde documenten, met name een nationaliteitsverklaring van de ‘Northern Red Sea Region Regional Administration Massawa’ (hierna: de verklaring).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiseres overgelegde documenten niet zijn aan te merken als relevante nieuwe bevindingen. Verweerder heeft getracht om de verklaring op echtheid te onderzoeken, maar concludeert dat er daarvoor te weinig vergelijkingsmateriaal is. Verweerder stelt bovendien dat de verklaring, evenals de andere door eiseres overgelegde documenten, niet kan dienen als identificerend document.
3. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiseres betwist dat de verklaring niet is aan te merken als een relevante nieuwe bevinding. Zij voert aan dat het gebrek aan vergelijkingsmateriaal bij verweerder niet aan haar mag worden toegerekend. In het verlengde daarvan meent zij dat verweerder haar ten onrechte geen gelegenheid heeft gegeven om een door een (contra-)expert uit te voeren documentonderzoek in te brengen. Daarbij stelt eiseres zich op het standpunt dat zij erop mocht vertrouwen dat zij de aanvraag voldoende had onderbouwd nu de verklaring afkomstig is van de Eritrese autoriteiten en de inhoud ervan overeen stemt met haar verklaringen.
5. Bij een opvolgende asielaanvraag ligt het geheel op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat een eerder ongeloofwaardig geacht relevant element alsnog geloofwaardig kan worden geacht. In het geval van eiseres is eerder haar nationaliteit ongeloofwaardig bevonden en ligt de vraag voor of met de overgelegde verklaring alsnog zou kunnen worden aangenomen dat zij de Eritrese nationaliteit bezit. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Verweerder heeft zich – subsidiair – terecht op het standpunt gesteld dat bij gebrek aan een foto op het document niet kan worden vastgesteld dat de verklaring op de persoon van eiseres betrekking heeft. Om die reden gaat ook de stelling van eiseres dat zij erop mocht vertrouwen dat zij met de verklaring haar nationaliteit alsnog voldoende aannemelijk heeft gemaakt niet op. Er was voor verweerder dan ook geen aanleiding om eiseres in de gelegenheid te stellen om de authenticiteit alsnog aannemelijk te maken, alvorens op de opvolgende aanvraag te beslissen.
6. Eiseres heeft een beroep gedaan op een drietal uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats. [1] De rechtbank stelt vast dat het in die zaken, anders dan in deze zaak, ging om documenten waarvan de authenticiteit wel relevant was voor het slagen van het beroep.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht die relevant zijn voor de beoordeling van haar opvolgende asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag dan ook niet-ontvankelijk kunnen verklaren met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 7 september 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:5748); Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 16 november 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:7541) en Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 18 april 2018 (ECLI:NL:RBZWB:2018:2410).