ECLI:NL:RBDHA:2018:8200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
17/13852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van partnerrelatie zonder geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv)

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door eiseres, een Indonesische nationaliteit houdende vrouw. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning met als doel 'familieleven' op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van dit vereiste kon worden vrijgesteld. De rechtbank oordeelde dat de partnerrelatie van eiseres met haar referent, die terminaal ziek is, niet leidde tot een vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Indonesië uit te oefenen en dat de belangenafweging door verweerder correct was uitgevoerd. Eiseres had geen rechtmatig verblijf in Nederland en de rechtbank oordeelde dat de belangen van de Nederlandse samenleving zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiseres en haar partner. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/13852
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 mei 2018 in de zaak tussen
[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. M.E. Muller,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen zijn rechtsvoorgangers, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 juli 2017 (het bestreden besluit). Op 18 september 2017 heeft zij gronden ingediend.
Verweerder heeft op 26 oktober 2017 een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 5 januari 2018 heeft eiseres diverse stukken ter onderbouwing van haar gronden ingebracht.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 januari 2018. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T.L. Schuitemaker. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam1] (hierna: referent) en S.H.C. Smeets-Tan, tolk. Ter zitting is het onderzoek aangehouden.
Verweerder heeft op 14 februari 2018 een aanvullend besluit genomen. Het beroep richt zich ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede tegen dit aanvullend besluit. Bij schrijven van 26 februari 2018 en 19 maart 2018 heeft eiseres hierop gereageerd.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Brands, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.H.T. Jansen.
Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] . Zij heeft de Indonesische nationaliteit. Op 29 maart 2017 heeft zij een aanvraag gedaan voor een reguliere verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ’. Zij beoogt verblijf in Nederland bij referent, met wie zij sinds juli 2014 een relatie heeft.
2. Bij primair besluit van 3 mei 2017 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige mvv [2] en zij niet van dit vereiste kan worden vrijgesteld. Het door eiseres tegen dit besluit gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich hierbij primair op het standpunt gesteld dat geen familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM wordt aangenomen tussen eiseres en referent. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gestelde partnerrelatie niet leidt tot een vrijstelling van het mvv-vereiste.
3. Verweerder heeft na de eerste behandeling van het beroep op de zitting van 8 januari 2018 zijn besluit deels herzien, door zich op het standpunt te stellen dat het bestaan van een partnerrelatie wel wordt aangenomen. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat er geen aanleiding bestaat om voorbij te gaan aan het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb [3] . Een schending van artikel 8 van het EVRM wordt niet aangenomen. Er is geen sprake van belemmeringen om het gezinsleven in Indonesië uit te oefenen. In de medische situatie van referent wordt geen belemmering gezien. Tot slot ziet verweerder geen aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule, zoals verwoord in artikel 3.71, derde lid, van het Vb en hoofdstuk B1/4.1 van de Vc [4] .
4. Eiseres heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiseres is uitgevallen. Referent is terminaal ziek en zijn medische situatie is niet stabiel. Referent is afhankelijk van de mantelzorg van eiseres. Eiseres kan om die reden niet afreizen naar Indonesië en er is sprake van objectieve belemmeringen om het familieleven daar uit te oefenen. De belangen van referent en zijn banden met Nederland dienen te worden meegewogen bij de beoordeling of sprake is van een ‘
real hardship’dan wel een ‘
certain degree of hardship’. Verwezen wordt naar de arresten van het EHRM [5] in de zaken van Omojudi tegen het Verenigd Koninkrijk en Jeunesse tegen Nederland [6] . Ten onrechte heeft verweerder geen ‘
fair balance’gevonden tussen de belangen van eiseres en haar partner bij uitoefening van hun familieleven enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving anderzijds. Daarnaast beroept eiseres zich op de hardheidsclausule, gelet op de medische omstandigheden van referent. Ter onderbouwing van de medische toestand van referent heeft zij in beroep een notitie van E. Croonenberg, huisarts, van 21 augustus 2017, een uitdraai van de medische geschiedenis tot 5 december 2017 van referent en een brief van dr. W.M. van der Deure-Gielisse, internist-oncoloog van 13 maart 2018 ingebracht. Aan alle overige vereisten voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van uitoefening van het gezinsleven is voldaan. Het vasthouden aan het mvv-vereiste drukt onevenredig zwaar op de situatie van eiseres en referent, aldus eiseres.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Tussen partijen is niet langer in geschil dat tussen eiseres en referent gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM [7] dient er in het kader van artikel 8 van het EVRM, ongeacht of sprake is van een positieve of negatieve verplichting, een
‘fair balance’te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het betrokken algemeen belang van de betreffende lidstaat. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden die voor die belangenafweging van betekenis zijn, kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt de betreffende lidstaat een zekere beoordelingsruimte toe. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend dient te zijn.
6. De rechtbank stelt voorop dat eiseres nimmer rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Uit de jurisprudentie van het EHRM en de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [8] , volgt dat indien het gaat om een eerste toelating, slechts in zeer uitzonderlijke situaties sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM indien verblijf wordt geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder bij de belangenafweging die hij in het bestreden besluit heeft gemaakt ten aanzien van het familie- en gezinsleven en het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, niet de vereiste ‘fair balance’ heeft bereikt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit en het aanvullende besluit van 14 februari 2018 dat verweerder de omstandigheden in Indonesië en de gestelde problemen die eiseres en referent daar zullen ondervinden, conform de hierboven genoemde jurisprudentie heeft meegewogen. De rechtbank overweegt dat verweerder zwaar gewicht heeft mogen toekennen aan het feit dat eiseres in Nederland gezinsleven met referent is gaan uitoefenen terwijl zij onrechtmatig in Nederland verbleef. Dat referent Nederlander is en derhalve wel rechtmatig verblijf heeft, doet aan het vorenstaande niet af. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in de belangenafweging heeft mogen betrekken dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Dat referent ziek is, maakt niet dat er sprake is van een objectieve belemmering. Verder is niet gebleken dat referent afhankelijk is van de mantelzorg van uitsluitend eiseres. Die mantelzorg zou referent bijvoorbeeld ook van de thuiszorg kunnen krijgen. Dat de internist-oncoloog in haar brief van 13 maart 2018 heeft verklaard dat eiseres die zorg nu op zich neemt, maakt dit niet anders. Niet gebleken is dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de medische informatie die eiseres heeft ingebracht. De medische situatie van de partner van eiser was bekend bij verweerder ten tijde van het aanvullende besluit van 14 februari 2018 en uit de nadien ingebrachte medische stukken is geen nieuwe informatie naar voren gekomen die nog niet bekend was bij verweerder.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op de hardheidsclausule. Verweerder heeft bij de vraag of het stellen van het mvv-vereiste tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, beleids- en beoordelingsruimte. Dit betekent dat de rechtbank de beoordeling van verweerder slechts terughoudend kan toetsen. Niet gebleken is dat het voor eiseres onmogelijk is geweest om een mvv aan te vragen in Indonesië. Dat de referent ziek is, heeft verweerder niet tot een andersluidend standpunt hoeven brengen. Verweerder heeft in dat kader kunnen stellen dat niet is gebleken dat referent afhankelijk is van zorg die alleen eiseres kan bieden. Dat referent regelmatig naar het ziekenhuis moet voor behandeling en controle, maakt niet dat hij niet kan reizen. Daarnaast kan eiseres ook alleen afreizen naar Indonesië voor het aanvragen van het benodigde mvv. Dat eiser behandeld wordt met palliatieve chemotherapie, maakt niet dat sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn.
10. Derhalve heeft verweerder terecht geconcludeerd dat er geen redenen zijn om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Machtiging tot voorlopig verblijf (mvv)
3.Vreemdelingenbesluit 2000
4.Vreemdelingencirculaire 2000
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
6.Omojudi tegen het Verenigd Koninkrijk van 24 november 2009 (nr. 1820/08) en Jeunesse tegen Nederland van 3 oktober 2014 (nr. 12738/10)
7.onder meer het arrest van 26 april 2007, Konstatinov tegen Nederland, nr. 16351/03, en het arrest van 28 juni 2011, Nunez tegen Noorwegen, nr. 55597/09
8.bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527)