ECLI:NL:RBDHA:2018:8197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
C/09/537433 / FA RK 17-6047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2018 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een man en een vrouw, die op 17 juni 1982 te Rotterdam zijn gehuwd. De vrouw heeft op 2 augustus 2017 een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften, verweren en bijlagen van beide partijen. Tijdens de zitting op 25 mei 2018 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De man heeft verweer gevoerd tegen de verzochte nevenvoorzieningen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op partneralimentatie. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.707,85 netto per maand, rekening houdend met haar uitgavenpatroon tijdens het huwelijk. De man is in staat om een bijdrage te leveren aan het levensonderhoud van de vrouw, en de rechtbank heeft de partneralimentatie vastgesteld op € 3.269,-- per maand, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld, onder voorwaarden. De rechtbank heeft ook de verdeling van andere gemeenschappelijke bezittingen en schulden geregeld, evenals de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 17-6047 (scheiding), FA RK 18-840 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/537433 (scheiding), C/09/547442 (verdeling)
Datum beschikking: 22 juni 2018

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 2 augustus 2017 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. G.A.M. Jansen te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende]

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van de zijde van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op
2 augustus 2017;
  • het betekeningsexploot;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de zijde van de man, met bijlagen, ingekomen op 14 november 2017;
- het bericht van 20 december 2017 van de zijde van de vrouw, met als bijlage het door beide partijen op 15 december 2017 ondertekende ouderschapsplan;
- het verweer tegen de zelfstandig verzoeken van de zijde van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 24 januari 2018;
- het gewijzigde verzoek van de zijde van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op
14 mei 2018;
- de brief van 14 mei 2018 van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief van 17 mei 2018 van de zijde van de man, met bijlagen;
- het faxbericht van 23 mei 2018 van de zijde van de man, met bijlagen.
[thans jong-meerderjarige] was ten tijde van indiening van het verzoekschrift minderjarig. Zij is daarom in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Op 25 mei 2018 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten. Van de zijde van de man is een pleitnotitie overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 2.086,-- bruto per maand en met ingang van 1 november 2017 te bepalen op
€ 2.628,-- bruto per maand en met ingang van 23 mei 2018 te bepalen op € 3.974,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding – thans nog verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
- bepaling dat de verevening van het door de man staande het huwelijk van partijen opgebouwde pensioen zal plaatsvinden in de verhouding 70/30 (man/vrouw),
kosten rechtens.

Feiten

- De man en de vrouw zijn gehuwd op 17 juni 1982 te Rotterdam.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans meerderjarige kinderen:
- [thans jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [jongmeerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [jongmeerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [jongmeerderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- De man en de vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Bij beschikking van 11 juli 2017 van deze rechtbank is in de procedure in het kader van de voorlopige voorzieningen met ingang van 1 juni 2017 een voorlopige partneralimentatie vastgesteld van € 2.086,-- bruto per maand, tekens bij vooruitbetaling te voldoen.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Partneralimentatie
Ontbreken lotsverbondenheid
De man stelt zich primair op het standpunt dat de vrouw zich zodanig grievend jegens hem heeft gedragen, dat in redelijkheid niet meer van hem kan worden verwacht dat hij bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw, althans – subsidiair – dat een eventuele alimentatieverplichting op die grond gematigd wordt. Hij voert hiertoe aan dat de vrouw hem tijdens het huwelijk bij voortduring heeft gekleineerd, gewantrouwd en zich extreem jaloers heeft getoond. De man werd hierbij stelselmatig ten onrechte beschuldigd van ontrouw. Een eenvoudig gesprek met iemand van het werk was al voldoende om de vrouw te doen ontvlammen. De man laat weten dat hij de vrouw altijd trouw is gebleven en dat het juist de vrouw is geweest die hem maandenlang heeft bedrogen. Uit de door de man overgelegde chatberichten blijkt dat de vrouw zich grievend over hem heeft uitgelaten. Het gedrag van de vrouw heeft tot ernstige psychische problemen bij de man geleid. De man is hiervoor nog steeds onder behandeling bij een psycholoog. Onder deze omstandigheden is de man van mening dat de lotsverbondenheid is verbroken.
De vrouw stelt dat partijen gedurende hun huwelijk uit elkaar zijn gegroeid. De vrouw hield zich bezig met de opvoeding van de kinderen en de man werkte vaak letterlijk dag en nacht. De vrouw begon zich hierdoor steeds meer verlaten te voelen. In de visie van de vrouw is de buitenechtelijke relatie die zij is aangegaan eerder een symptoom van het einde van het huwelijk met de man, dan zwaar grievend gedrag dat een einde maakte aan de lotsverbondenheid tussen partijen.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder ook niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de vrouw. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van de man in redelijkheid niet kan worden verlangd tot het levensonderhoud van de vrouw bij te dragen danwel die bijdrageplicht te matigen en daarmee of aan de lotsverbondenheid, die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, een einde is gekomen. Dit kan onder meer aan de orde zijn bij grievend gedrag van de ene gewezen echtgenoot ten opzichte van de ander. In het algemeen geldt dat bij de beoordeling of er zich in een concreet geval een situatie voordoet als hierboven beschreven, terughoudendheid dient te worden betracht, dit vanwege het onherroepelijke karakter van zo’n beslissing. Voorts dient bij de beoordeling rekening te worden gehouden met het gegeven dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen.
De rechtbank stelt vast dat de man zich ernstig gegriefd en bedrogen voelt door het overspel van de vrouw en de door haar binnen de beslotenheid van die relatie verstuurde chatberichten waarin zij zich negatief over de man heeft uitgelaten. Deze berichten waren niet voor de man bestemd. Door in te loggen op haar Facebook-account heeft de man van deze berichten kennisgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit gedrag van de vrouw – hoe kwetsend ook voor de man – geen grond voor de verstrekkende conclusie dat de onderhoudsverplichting van de man dient te worden beëindigd dan wel gematigd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voorbijgaan aan het primaire verweer van de man en hierna de door de vrouw verzochte partneralimentatie inhoudelijk beoordelen.
Behoefte vrouw
Bij de vaststelling van de behoefte van een onderhoudsgerechtigde dient – volgens vaste rechtspraak – rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van de inkomsten en uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarnaast moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij concrete gegevens betreffende reële of te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
De door de vrouw overgelegde behoeftelijst, waaruit een behoefte volgt van € 2.707,85 netto per maand komt de rechtbank redelijk voor, mede gelet op het feit dat dit bedrag in lijn
is met de behoefte op basis van de hof-norm, die door de vrouw is berekend op € 4.397,-- bruto per maand.
Daarbij komt dat het verweer van de man ten aanzien van de verschillende posten in de kern het standpunt betreft dat sommige uitgaven goedkoper zouden kunnen danwel niet noodzakelijk zijn. Hieraan gaat de rechtbank reeds voorbij omdat het om de huwelijk gerelateerde behoefte gaat en niet om de vraag op welke wijze op een zo goedkoop mogelijke manier kan worden geleefd. Nu de gestelde behoefte van de vrouw lager is dan de behoefte volgens de hof-norm acht de rechtbank deze behoefte van € 2.707,85 netto per maand redelijk en in overeenstemming met het uitgavenpatroon van partijen tijdens het huwelijk.
Verdiencapaciteit
De man stelt dat de vrouw in staat moet worden geacht een baan te vinden en daarmee in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij zicht heeft op een flexcontract in de zorg.
Anders dan de man betoogt, acht de rechtbank de vrouw niet in staat om volledig in haar eigen behoefte te voorzien. Partijen hadden in hun 36-jarige huwelijk een traditioneel rollenpatroon waarin de man fulltime werkte en de vrouw het merendeel van de zorg voor hun vier kinderen en het huishouden had. De vrouw heeft tijdens het huwelijk nauwelijks gewerkt en geen diploma’s die aan de huidige kwalificaties voldoet. Desalniettemin is de vrouw erin geslaagd om via vrijwilligerswerk een flexibel arbeidscontract als ziekenverzorgende te bemachtigen. Omdat de ingangsdatum en het aantal uren nog niet bekend is, zal de rechtbank thans schattenderwijs naar billijkheid rekening houden met een verdiencapaciteit van € 1.100,- bruto per maand. Hierbij is aansluiting gezocht bij het minimumloon en een parttimefactor van 70% (omstreeks 3,5 dagen in de week).
Rekening houdende met de arbeidskorting en de algemene heffingskorting berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op € 1.068,-- per maand.
Aanvullende behoefte
Gelet op het voorgaande bedraagt de aanvullende behoefte van de vrouw € 1.639,85,-- netto per maand (2.707,85 – 1.068), wat gebruteerd en afgerond neer komt op € 3.269 per maand
Draagkracht man
De rechtbank zal voor de beoordeling van de draagkracht van de man de door hem overgelegde jaaropgave over 2017 als uitgangspunt nemen. Hieruit volgt en inkomen van
€ 125.669,--. De fiscale bijtelling van de auto bedraagt blijkens de door de man overgelegde salarisspecificatie van maart 2018 € 425,20 per maand. De rechtbank zal dit bedrag conform de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen in mindering brengen op zijn inkomen.
In de jaaropgave van de man zijn tevens vergoedingen/bonussen meegenomen. Uit de door de man overgelegde verklaring van zijn werkgever van 16 april 2018 blijkt dat in 2017 de volgende extra betalingen aan de man zijn uitgekeerd:
  • een extra bonus naar aanleiding van de inzet tijdens een Cyber aanval van € 6.785,--;
  • een eenmalige vergoeding wegens de aanpassing met terugwerkende kracht van de standby vergoeding van € 925,--;
  • standby vergoedingen van € 7.500,--;
  • discretionary bonus van € 5.663,--.
De man stelt zich op het standpunt dat deze extra betalingen niet moeten worden meegenomen in de berekening van zijn draagkracht. De vrouw is het ermee eens dat de extra bonus vanwege de inzet tijdens een Cyber aanval niet in de berekening van de draagkracht wordt meegenomen, maar zij is van mening dat de overige vergoedingen/bonussen wel moeten worden meegenomen.
De rechtbank acht het redelijk om alleen rekening te houden met de standby vergoedingen en de discretionary bonus, nu deze uitkeringen structureel van aard zijn. De standby-vergoeding ontvangt de man al enige jaren en de discretionary bonus al sinds twee jaar. De omstandigheid dat de standby-vergoeding mogelijk wordt afgeschaft is te onzeker om daar nu rekening mee te houden. De extra bonus naar aanleiding van de inzet tijdens een Cyber aanval en de eenmalige vergoeding wegens de aanpassing met terugwerkende kracht van de standby vergoeding zullen derhalve niet worden meegenomen in de berekening van de draagkracht van de man. Dit betekent dat deze bedragen van in totaal € 7.710,-- (€ 6.785,-- + 925,--) in mindering worden gebracht op het inkomen van de man.
Gelet op het feit dat de man woonachtig is in de echtelijke woning en hij de volledige woonlasten draagt, zal de rechtbank rekening houden met het volledige eigenwoningforfait op basis van de WOZ-waarde van € 297.000,--, zijnde een bedrag van € 2.079,--. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de hypotheekrente van € 3.920,--, zoals genoemd in de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening.
De rechtbank houdt voorts rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 5.328,-- per maand.
De rechtbank neemt vervolgens aan de zijde van de man de volgende niet – dan wel onvoldoende – betwiste maandelijkse lasten in aanmerking:
  • de hypotheekrente € 327,-- per maand;
  • aflossing hypotheek € 156,-- per maand;
  • premie overlijdensrisicoverzekering € 25,-- per maand.
De vrouw heeft de volgende opgevoerde maandelijkse lasten betwist:
  • eigenaarslasten/ onderhoudskosten;
  • premie zorgverzekering (inclusief inwonende kinderen);
  • reservering voor aflossing tweede (aflossingsvrije) hypotheek;
  • rente en aflossing vanwege extra lening ten behoeve van overname echtelijke woning;
  • kosten inwonende kinderen.
Eigenaarslasten / onderhoudskosten echtelijke woning
De man verzoekt rekening te houden met een hoger bedrag aan eigenaarslasten dan het forfaitaire bedrag van € 95,-- per maand. De man stelt voorts dat de echtelijke woning onderhoudsintensief is en verzoekt daarom rekening te houden met een bedrag van € 300,-- per maand aan onderhoudskosten. Vanwege scheuren in de fundering zal er in de toekomst een flink bedrag moeten worden geïnvesteerd en daarnaast zijn er ook hoge kosten verbonden aan het schilderwerk, aldus de man.
De vrouw betwist dat de woning onderhoudsintensief is en laat weten dat de scheuren in de fundering al negentien jaar geleden zijn ontdekt en dat de man tijdens het huwelijk het schilderwerk altijd zelf heeft gedaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het forfaitaire bedrag aan eigenaarslasten, nu de man onvoldoende heeft aangetoond dat de werkelijke lasten niet in lijn zijn met het forfaitaire bedrag van € 95,--. De rechtbank zal ook geen rekening houden met de door de man opgevoerde kosten voor onderhoud van de echtelijke woning. Niet gebleken is dat er in het verleden gelden zijn gereserveerd voor het onderhoud aan de woning zodat het niet redelijk is dat thans wel te doen. De rechtbank is evenmin gebleken dat het onderhoud aan de woning niet uit spaargeld van de man kan worden voldaan.
Premie zorgverzekering (inclusief inwonende kinderen)
Tussen partijen is niet in geschil dat de man tot op heden de zorgkosten heeft voldaan van de bij hem inwonende kinderen. Omdat zij inmiddels meerderjarig zijn, worden zij geacht deze kosten zelf te dragen. Met hun ziektekosten kan de rechtbank dan ook geen rekening houden. Daarbij zal bij de beoordeling van de draagkracht van de man rekening worden gehouden met het aandeel van de man in de kosten van de jongmeerderjarige [thans jong-meerderjarige] en zijn in deze kosten de zorgkosten reeds inbegrepen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in de berekening van de draagkracht van de man enkel rekening houden met de premie voor de man zelf, te weten een bedrag van € 119,-- per maand aan basispremie en een bedrag van € 31,45 aan aanvullende premie, zoals dit blijkt uit het door de man overgelegde polisblad (productie 24). De rechtbank zal tevens rekening houden met een verplicht eigen risico van € 32,-- per maand, nu door de vrouw niet is betwist dat de man dit verbruikt.
Reservering voor aflossing tweede (aflossingsvrije) hypotheek
De man verzoekt rekening te houden met een bedrag van € 972,-- per maand ter aflossing van de tweede aflossingsvrije hypotheek. De man stelt dat het altijd de bedoeling is geweest van partijen om die hypotheek te kunnen aflossen op de pensioendatum van de man (augustus 2028). Hoewel er thans niet feitelijk wordt afgelost, acht de man het wel redelijk om met deze aflossing rekening te houden. De vrouw betwist dat het de intentie van partijen is geweest om deze tweede hypotheek op de pensioendatum van de man af te lossen.
De rechtbank zal geen rekening houden met deze reservering, nu partijen tot op heden geen gelden hebben gereserveerd voor het aflossen van deze tweede hypotheek en niet is komen vast te staan dat de partijen hierover afspraken hebben gemaakt.
Rente en aflossing vanwege extra lening ten behoeve van overname echtelijke woning
De man wenst de echtelijke woning over te nemen en zal hiervoor een extra lening aan moeten gaan om de vrouw uit te kopen. De vrouw gunt de man de echtelijke woning en heeft daarom in haar draagkrachtberekening rekening gehouden met een extra lening van
€ 150.000,-- waarop de man € 6.700,-- per jaar zal moeten aflossen. Zij is hierbij uitgegaan van de actuele rente van 2,05 % en een looptijd van dertig jaar.
De man stelt dat hij gezien zijn leeftijd geen hypotheek meer zal kunnen afsluiten met een looptijd van dertig jaar. Als hij een extra lening van € 150.000,-- zal moeten aflossen tijdens zijn werkzame leven, zal de man volgens zijn berekening € 1.332,-- per maand moeten voldoen.
Omdat de werkelijke kosten van de extra hypotheek op dit moment niet vast staan en de man deze lasten nog niet heeft, houdt de rechtbank in redelijkheid op dit moment rekening met de extra last van € 6.700,-- per jaar, en dus € 558,-- per maand, zoals berekend door de vrouw.
Kosten inwonende kinderen
Voor wat betreft de kosten die de man heeft opgevoerd ten behoeve van zijn inwonende kinderen overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 1:400 van het Burgerlijk Wetboek gaat de onderhoudsplicht jegens een jongmeerderjarige voor op de onderhoudsplicht jegens de vrouw. Het is de rechtbank niet precies duidelijk wat de man bijdraagt in het levensonderhoud van [thans jong-meerderjarige] . Uit de bankafschriften volgt dat de man maandelijks € 300,-- aan [thans jong-meerderjarige] betaalt als voorschot op haar studiekosten. De rechtbank acht het redelijk om € 616,-- per maand aan kosten voor [thans jong-meerderjarige] mee te nemen, zoals blijkt uit de door de vrouw overgelegde behoefteberekening. Hoewel [jongmeerderjarige 1] ook nog thuis woont en studeert, heeft hij inmiddels de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt. De onderhoudsplicht jegens [jongmeerderjarige 1] heeft daarom geen voorrang boven de partneralimentatie. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met de kosten die de man voldoet aan het levensonderhoud en de studie van [jongmeerderjarige 1] .
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 992,-- per maand – te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent van € 222,-- per maand en het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de premie zorgverzekering van
€ 35,-- per maand – en een draagkrachtpercentage van 60 in het kader van de partneralimentatie.
De draagkrachtruimte bedraagt € 2.634,-- per maand. Hiervan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie, zijnde een bedrag van € 1.580,-- netto per maand. Gebruteerd is dit bedrag afgerond € 3.288,- per maand zoals uit de aangehechte berekening blijkt.
Gelet op het voorgaande is de man in staat een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te voldoen ter hoogte van de bruto aanvullende behoefte van de vrouw van € 3.269,-- per maand. De rechtbank zal derhalve de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand bepalen op € 3.269,-- per maand.
Limiteren
De man verzoekt de verplichting tot het betalen van partneralimentatie te beperken tot één jaar, althans de hoogte van de alimentatie op nihil te stellen na het verstrijken van één jaar.
De vrouw stelt dat zij vermoedelijk voor langere tijd voor haar levensonderhoud zal zijn aangewezen op een bijdrage van de man. Het is volgens haar niet reëel te veronderstellen dat de vrouw een vaste baan zal vinden met een zodanig inkomen dat zij daarmee in haar levensonderhoud zal kunnen voorzien.
De rechtbank ziet, gelet op het gemotiveerde verweer van de vrouw geen aanleiding om de partneralimentatie te limiteren, dan wel de partneralimentatie na verloop van één jaar op nihil te stellen.
Aanhechten berekening
De rechtbank heeft ten behoeve van de partneralimentatie een draagkrachtberekening gemaakt van de man en een berekening van het inkomen van de vrouw. Deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
Peildatum
Nu partijen het niet eens zijn over de peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap, zal de rechtbank uitgaan van de wettelijke peildatum
2 augustus 2017, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen bestanddelen geldt in beginsel de datum van feitelijke verdeling.
Partijen hebben de volgende bestanddelen van de huwelijksgemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning te [plaatsnaam echtelijke woning] , [adres echtelijke woning]
de aan de echtelijke woning gekoppelde hypothecaire leningen bij Rabobank;
de (kapitaal)polis c.q. levensloopregeling bij Aegon;
de bankrekeningen;
de auto van het merk Kia Picanto;
Ad. 1, 2. De echtelijke woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire leningen
De man wenst in de echtelijke woning te blijven wonen en wenst de eigendom van die woning over te nemen. De vrouw kan zich hierin vinden. Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning. Ter zitting hebben zij de afspraak gemaakt dat de woning zal worden getaxeerd door Velthaak en Keijzer makelaars en taxateurs, gevestigd te Rotterdam. De man dient het aandeel van de vrouw tegen de getaxeerde waarde over te nemen. De kosten van de taxatie dienen partijen ieder voor de helft te dragen.
Indien de man het aandeel van de vrouw in de woning kan overnemen, dient de vrouw te worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire verplichtingen. De overwaarde (dan wel onderwaarde) van de woningen zal bij helfte tussen partijen worden gedeeld (of gedragen).
Mocht onverhoopt blijken dat de man niet in staat is de benodigde financiering te verkrijgen om de woning over te nemen, dan dient de woning via de makelaar aan een derde te worden verkocht en geleverd. De hypothecaire leningen en de verkoopkosten dienen met de verkoopwaarde te worden afgelost. De hieruit resterende overwaarde (dan wel onderwaarde) van de woning dient bij helfte te worden gedeeld (of gedragen). De rechtbank zal overeenkomstig het voorgaande beslissen.
Ad. 3. de (kapitaal)polis c.q. levensloopregeling bij Aegon
De vrouw heeft verzocht de kapitaalpolis bij Aegon aan de man toe te delen onder verrekening van de helft van de waarde. De man heeft ter zitting toegelicht dat deze polis niet is gekoppeld aan de echtelijke woning, maar dat deze polis een levensloopregeling betreft die reeds is beëindigd. Nu de rechtbank onvoldoende inzage heeft gekregen in het bestaan van deze polis bij Aegon en de waarde hiervan en het eveneens onduidelijk is of deze polis reeds is uitgekeerd zal de rechtbank bepalen dat voor zover deze polis bestaat, deze dient die te worden afgekocht en de afkoopwaarde tussen partijen bij helfte dient te worden gedeeld.
Ad. 4. de bankrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat de bankrekeningen worden toegedeeld aan degene op wiens naam deze staan, onder verrekening van de helft van het saldo per peildatum. Zij zijn het er ook over eens dat de gezamenlijke rekeningen door de man worden voortgezet, waarbij hij de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw zal betalen. Nu de gemeenschap per de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 2 augustus 2017, is ontbonden, vallen de twee bankrekeningen die de vrouw na haar vertrek uit de echtelijke woning heeft geopend binnen de gemeenschap. Gelet hierop zal de rechtbank deze bankrekeningen toedelen aan de vrouw onder verrekening van de helft van de waarde met de man.
Ad. 5. de auto van het merk Kia Picanto
Partijen zijn het erover eens dat de auto aan de vrouw moet worden toegedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde aan de man te voldoen. Ter zitting zijn partijen tot overeenstemming gekomen over de waarde, te weten € 3.250,--. De rechtbank zal conform het voorgaande beslissen.
Advocaatkosten vrouw
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de schuld die zij heeft aan haar advocaat van
€ 2.572,17 bij helfte tussen partijen zal worden gedragen. De rechtbank constateert dat de door de vrouw overgelegde facturen zien op de procedure in het kader van de voorlopige voorzieningen. Gelet op het feit dat de man zijn advocaatkosten van deze procedure van de gemeenschappelijke rekening heeft betaald en de vrouw dus ook heeft bijgedragen aan de advocaatkosten van de man, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en bepalen dat de man gehouden is een bedrag van afgerond € 1.286,-- aan de vrouw te voldoen.
Schuld aan de belastingdienst
De vrouw stelt dat de aanslag inkomstenbelasting over de extra inkomsten van de man vanwege de ontwikkeling van software voor rekening dient te komen van beide partijen, zodat beide partijen de helft van het verschuldigde bedrag aan de belastingdienst dienen te voldoen. De rechtbank stelt vast dat deze aanslag ziet op een vergoeding die voor de peildatum aan de man is uitgekeerd. Deze vergoeding en ook de belastingclaim vallen dan ook binnen de gemeenschap. Het verzoek van de vrouw zal derhalve worden toegewezen.
Kosten mediation
De man stelt dat hij de kosten van de scheidingsbemiddelaar voor zijn rekening heeft genomen en stelt zich daarom op het standpunt dat de vrouw de helft van dit bedrag,
€ 407,25 aan hem dient te vergoeden.
Nu de rechtbank uitgaat van de peildatum 2 augustus 2017 en de betalingen voor deze datum hebben plaatsgevonden, zijn de facturen voldaan uit de gemeenschap. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man afwijzen.
Voorschot op de verdeling
De man stelt dat hij in september 2016 een bedrag van € 5.000,-- heeft betaald aan de vrouw als voorschot op de verdeling. De vrouw heeft ter zitting ermee ingestemd dat dit bedrag in mindering komt van het bedrag dat haar uit hoofde van de verdeling zal toekomen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Kosten plastische chirurgie
De man verzoekt het bedrag dat de vrouw heeft uitgegeven aan een cosmetische chirurgie, dat volgens hem € 4.550,-- bedraagt, te verrekenen bij de verdeling van de gemeenschap.
De rechtbank zal deze vordering van de man afwijzen, nu hiervoor de wettelijke grondslag ontbreekt. Indien de vrouw in het kader van mediation op deelafspraken haar instemming heeft gegeven maar een algehele overeenstemming niet is bereikt, kan de man haar niet aan instemming met die deelafspraken houden.
Pensioenverevening
De man is van mening dat verevening van het staande het huwelijk opgebouwde pensioen bij helfte (artikel 1:155 BW) onredelijk is in het onderhavige geval, gelet op het grievende gedrag van de vrouw. Daarnaast heeft de vrouw te kennen gegeven dat zij al ruim tien jaar met de gedachte speelde om bij de man weg te gaan en heeft in deze periode een aanzienlijke pensioenopbouw plaatsgevonden. De man acht een verdeling van 70/30 reëel redelijk en verzoekt op voet van artikel 827 eerste lid sub f te bepalen dat pensioenverevening op die voet plaatsvindt.
De vrouw wenst geen afwijking van de regeling van verevening van pensioenrechten als door de wet voorgeschreven. Daar is volgens haar geen grondslag voor.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw op grond van artikel 2 Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding recht op pensioenverevening. Nu partijen dit recht niet hebben uitgesloten en de vrouw niet wenst af te wijken van de wettelijke regeling, bestaat er geen wettelijke grond om van de wettelijke verevening af te wijken. Het verzoek van de man wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 3.269,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- bepaalt in het kader van de verdeling dat de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] , [plaatsnaam echtelijke woning] , nadat deze woning is getaxeerd door Velthaak en Keijzer makelaars en taxateurs, gevestigd te Rotterdam, aan de man zal worden toegedeeld voor deze getaxeerde waarde, onder de voorwaarde dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldleningen wordt ontslagen, waarbij de man de helft van de getaxeerde waarde minus de helft van de hypothecaire leningen, de helft van de taxatiekosten (indien nog niet voldaan door de vrouw) en de helft van de overige verkoopkosten, aan de vrouw dient te vergoeden dan wel indien sprake is van onderwaarde beide partijen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende hypothecaire schulden dienen te dragen;
- bepaalt dat, wanneer de man niet in staat is het aandeel van de vrouw in de eigendom van de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] ( [plaatsnaam echtelijke woning] , over te nemen onder de voorwaarde van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, deze woning zal worden verkocht via de genoemde makelaar aan een derde, waarbij de hypothecaire geldleningen die op deze woning rusten en de aan de verkoop verbonden kosten, dienen te worden afgelost met de verkoopopbrengst daarvan, en de overwaarde (dan wel onderwaarde) bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld (dan wel gedragen);
- bepaalt dat de auto van het merk Kia Picanto aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een waarde van € € 3.250,--, onder de verplichting dat de vrouw de helft van dit bedrag aan de man zal voldoen;
- bepaalt dat de man de bankrekening bij de ING bank met nummer NL07INGB [rekeningnummer 1] behoudt onder verrekening van de helft van het saldo met de vrouw per
2 augustus 2017;
- bepaalt dat de vrouw de bankrekeningen bij de ING bank met nummers NL87INGB [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] behoudt onder verrekening van de helft van de saldi met de man per 2 augustus 2017;
- bepaalt dat de man de gezamenlijke bankrekeningen bij de ABN Amro bank met de volgende nummers:
NL75ABNA [rekeningnummer 4]
NL93ABNA [rekeningnummer 5]
NL37ABNA [rekeningnummer 6]
NL18ABNA [rekeningnummer 7]
NL64ABNA [rekeningnummer 8]
voortzet, waarbij hij de helft van de saldi per 2 augustus 2017 aan de vrouw zal voldoen;
- bepaalt dat de man gehouden is een bedrag van afgerond € 1.286,-- aan de vrouw te voldoen in verband met de door haar gemaakte advocaatkosten;
- bepaalt dat partijen in hun onderlinge verhouding beiden de helft van de belastingaanslag van € 10.400,-- die ziet op de extra inkomsten van de man vanwege de ontwikkeling van software voor hun rekening dienen te nemen;
- bepaalt dat het bedrag dat de vrouw toekomt uit hoofde van de verdeling zal worden verminderd met een bedrag van € 5.000,-- vanwege het door de man betaalde voorschot op de verdeling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. D.T.A.J.M. Schapendonk als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
22 juni 2018.