ECLI:NL:RBDHA:2018:8181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
C/09/528650 / HA ZA 17-280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschappelijk vermogen tussen ex-samenwoners met betrekking tot onroerend goed en inboedel

In deze zaak, uitgesproken op 11 juli 2018 door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van twee ex-samenwoners, de man en de vrouw, na beëindiging van hun samenlevingsrelatie. De partijen hebben gezamenlijk onroerend goed verworven en hypothecaire leningen afgesloten. De vrouw heeft na de beëindiging van de samenleving de lasten van de woning aan de [adres 2] gedragen, terwijl de man de lasten van de woning aan de [adres 1] heeft betaald. De vrouw vordert de verdeling van de woningen en de inboedel, terwijl de man een verklaring voor recht vraagt dat de woningen voorlopig gemeenschappelijk blijven.

De rechtbank oordeelt dat de vrouw recht heeft op de woning aan de [adres 2], mits zij kan financieren en de man kan worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen. De actuele waarde van de woning zal door een makelaar worden vastgesteld. De rechtbank wijst de vorderingen van de man en de vrouw toe, waarbij de vrouw 62% van de opbrengst van de woning aan de [adres 2] zal ontvangen en de man 38%. De rechtbank bepaalt ook dat de woning aan de [adres 1] zal worden verkocht en dat de opbrengst bij helfte zal worden verdeeld, waarbij de vrouw voorrang krijgt op bepaalde kosten. De vrouw wordt veroordeeld om een bedrag van € 8.750 aan de man te betalen, teruggave van de belastingdienst over 2013, vermeerderd met wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken tussen samenwoners over de verdeling van vermogen en lasten, en de rol van de rechtbank in het faciliteren van een eerlijke verdeling na beëindiging van een samenlevingsrelatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/528650 / HA ZA 17-280
Vonnis van 11 juli 2018
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.G.S.N. Asselbergs te 's-Gravenhage,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.C. van Bodegom te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van de man van 27 februari 2017 met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van de vrouw van 21 juni 2017 met producties;
- conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 5 juli 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2017 met de daarin vermelde stukken;
  • reactie van de vrouw op het proces-verbaal van 14 december 2017 en de rectie van de man op het proces-verbaal van 19 december 2017;
  • de aktes van beide partijen, telkens met producties, van 20 december 2017;
  • de antwoordaktes van beide partijen, telkens met producties, van 24 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben in maart 2005 gezamenlijk een woning aan de [adres 1] in eigendom verkregen en zijn daarvoor gezamenlijk hypothecaire geldleningen bij de ABN AMRO bank aangegaan. De hypotheekschuld bedraagt thans
€ 599.400. Aan deze hypothecaire geldleningen is een beleggingsdepot verbonden met nr. [nummer] ter waarde van € 17.306,66.
2.2.
De vrouw heeft vervolgens op enig moment een woning in eigendom verworven in [plaats] .
2.3.
Op 13 november 2009 hebben partijen een samenlevingscontract gesloten. Het samenlevingscontract houdt onder meer het volgende in:
“De comparanten verklaren dat zij een affectieve relatie hebben, dat zij sinds een maart twee duizend vijf samenwonen en sedertdien een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij zijn overeengekomen de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan als volgt te regelen:
DOEL
Artikel 1
Met deze overeenkomst willen partijen onder meer regelen:
a. de kosten van de gemeenschappelijke huishouding;
b. de gemeenschappelijke goederen;
c. de gemeenschappelijke woning;
d. de pensioentoekenning.
Partijen beschouwen deze regeling mede als voldoening aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen.
Zij komen overeen deze natuurlijke verbintenis hierbij om te zetten in een rechtens afdwingbare.
DUUR
Artikel 2
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. Iedere partij heeft het recht de overeenkomst op te zeggen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 3
(…)
2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. (…)
3. De hiervoor in lid 2 bedoelde bijdrage in de kosten of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijk bank- en/of girorekening en/of deze gemeenschappelijke kas wordt/worden op naam van beide partijen gesteld; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd. (…)
Artikel 4
(…)
3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing tot kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. (…)
GEMEENSCHAPPELIJKE INBOEDEL
Artikel 5
De inboedel (in de zin van artikel 3:5 Burgerlijk Wetboek), aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding, zal partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoren.
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 6
(…)
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit
eigen middelenmeer dan haar
aandeel van de koopsom en de kostenheeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
EINDE
Artikel 7
Deze overeenkomst eindigt:
a. door opzegging door eén van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. (…)
d. indien, zonder dat opzegging als sub a bedoeld heeft plaatsgevonden, partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan tot verdeling van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen. (…)”
2.4.
Op dezelfde dag als waarop zij het samenlevingscontract hebben gesloten, op 13 november 2009, hebben partijen ook een vaststellingsovereenkomst gesloten. De vaststel-lingsovereenkomst houdt onder meer het volgende in:
“V
ooropstelling
De comparanten verklaren:
- dat de comparante sub 2 voornoemd (de vrouw, rb.) een woning in eigendom heeft gekregen, gelegen te [plaats] (…);
- dat de comparanten sub 1 (de man, rb.) en sub 2 voornoemd alle kosten betreffende de verwerving, onderhoud en overige zaken betrekking hebbende op bedoelde woning tezamen dragen; (…)
Komen overeen
- dat in het geval de samenlevingsovereenkomst van de comparanten zal eindigen op de wijze zoals in artikel 7 sub a., c. of d. van die samenlevingsovereenkomst vermeld, of in het geval dat de woning wordt verkocht, door de comparante sub 2 de helft van de netto-waarde van gemelde woning aan de comparant sub 1 zal worden vergoed;
- dat - behoudens in het geval de woning wordt verkocht - de comparante sub 2 de bevoegdheid heeft de uitkering te voldoen in jaarlijkse termijnen (…)”
2.5.
In verband met de omstandigheid dat de vrouw een aanzienlijk hoger netto inkomen genoot dan de man, diende zij op de voet van artikel 4 lid 3 van het samenlevingscontract een vergelijkbaar, aanzienlijk hoger gedeelte, van de ten gevolge van de voor de in gezamenlijke eigendom verworven woning afgesloten (hypothecaire) geldlening verschuldigd geworden hypotheekrente te voldoen.
2.6.
Partijen zijn vervolgens, op 7 juni 2010, een aanvullende samenlevingsovereen-komst aangegaan. Deze aanvullende samenlevingsovereenkomst houdt onder meer in:

Vooropstelling
De comparanten verklaren:
- dat de comparanten sub 1 (de man, rb.) en sub 2 (de vrouw, rb.) voornoemd een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten, blijkens akte op dertien november twee duizend negen (…) verleden;
- dat de comparanten sub 1 en sub 2 voornoemd voornemens zijn gezamenlijk een nieuwbouwwoning aan te kopen;
- dat de comparanten sub 1 en 2 voornoemd in verband hiermee voormelde samenlevingsovereenkomst wensen te wijzigen casu quo aan te vullen;
Komen overeen
- dat de in artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst opgenomen bepaling per heden vervalt en bepalen in plaats van gemelde bepaling het navolgende.
Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen
woning die aan partijen tezamen toebehoort en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan,zal de rente door partijen worden betaald ieder voor de helft. De aflossing zal eveneens door partijen worden betaald ieder voor de helft. Voorts worden in dat geval de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 220 Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belasting en de premie voor de opstalverzekering gedragen door partijen, ieder voor de helft. Bij verkoop en levering van de woning, alsmede bij verdeling en overlijden van een van partijen worden vastgesteld of een van partijen meer heeft bijgedragen in de kosten van de gemeenschappelijk bewoonde woning dan die partij op grond van het bepaalde in dit artikel moet dragen. Daarvoor zal worden vastgesteld welk percentage diegene meer heeft bijgedragen. De eventuele overwaarde zal aan partijen toekomen overeenkomstig gemeld percentage. Een eventuele onderwaarde zal door partijen bij helfte worden gedragen. (..)
- dat in het geval de samenlevingsovereenkomst van de comparanten zal eindigen op de wijze zoals in artikel 7 sub a., c. of d. van die samenlevingsovereenkomst vermeld, (…) de aan te kopen nieuwbouwwoning zal worden toegedeeld aan de comparante sub 2 voornoemd, in afwijking van hetgeen in artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald, met inachtneming van het hierna bepaalde;
- dat de toedeling middels een akte van verdeling en levering zal dienen plaats te vinden binnen vier maanden na het eindigen van de samenlevingsovereenkomst indien de opzegtermijn van twee maanden in acht is genomen, en anders binnen zes maanden na het eindigen van de samenlevingsovereenkomst;
- dat tot aan het moment van de toedeling of verkoop de comparante sub 2 voornoemd, met uitsluiting van de comparant sub 1 voornoemd, gerechtigd is deze woning te (blijven) bewonen, met inachtneming van hetgeen hieronder is bepaald, onder de verplichting de lasten met betrekking tot deze woning volledig te dragen, zoals daar ondermeer zijn hypotheeklasten, verzekeringen, zakelijke lasten, enzovoorts; (…)
- dat indien de comparante sub 2 voornoemd niet in staat is de toedeling te realiseren …
- dat indien ook de comparant sub 1 voornoemd niet in staat is om…”
2.7.
Partijen hebben vervolgens een woning aan de [adres 2] gekocht, die in juni 2010 aan partijen in mede-eigendom is geleverd. Partijen hebben gezamenlijk hypothecaire geldleningen afgesloten bij de Rabobank (met nrs. [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] ) tot een bedrag van € 823.000. Aan de hypothecaire geldlening was een bouwdepot verbonden van € 50.000. De [adres 2] is casco aan partijen geleverd en moest dus nog worden verbouwd. Van het bouwdepot zijn met name vloeren en muren geplaatst. Er waren toen nog bijvoorbeeld geen keuken, badkamer en tuin aangelegd en ook was er nog niet geschilderd of gestuct. Op grond van de aanvullende samenlevingsovereenkomst moesten partijen in elk geval de hypotheekrente van de hiervoor genoemde hypothecaire geldleningen bij helfte voldoen, alsmede de aflossing ieder voor de helft dragen.
2.8.
Na 1 juni 2015 heeft de vrouw op de hypothecaire geldlening afgelost, die thans bedraagt € 813.174.
2.9.
In 2013 is de vrouw naar [plaats] verhuisd. Zij heeft toen inboedel moeten aanschaffen voor die woning, die tot die tijd leeg verhuurd werd. De man is in Nederland woonachtig gebleven.
2.10.
Eind 2015 heeft de vrouw de woning in [plaats] verkocht en geleverd aan een derde, waarna een overwaarde resteerde van [plaats] Dirham (AED) 1.482.048,84, in welke bedrag partijen ieder bij helfte (AED 741.024,42) gerechtigd waren. De vrouw heeft een deel van het aan de man toekomende bedrag direct aan hem betaald en een deel achtergehouden om het te kunnen betrekken in de afrekening van hetgeen partijen over en weer in verband met de verdeling van de gemeenschappelijke zaken aan elkaar verschuldigd waren. Toen de man hiermee niet instemde heeft de vrouw het bedrag vervolgens geheel in termijnen aan de man uitbetaald. In juli 2016 had de man het gehele bedrag ontvangen.
2.11.
Per juni 2015 is de samenlevingsbijeenkomst beëindigd.
2.12.
Vanaf juni 2015 woont de vrouw alleen in de [adres 2] . Zij heeft vanaf dat moment alleen de lasten van de [adres 2] gedragen. Zij heeft, zonder instemming van de man, werkzaamheden laten uitvoeren aan de electra en de cv en verder heeft zij de keuken laten verfraaien.
2.13.
Vanaf juni 2015 heeft de man, met de huuropbrengsten van de [adres 1] , de lasten van de [adres 1] gedragen. In september 2016, toen de huurder was vertrokken, is de man in de [adres 1] getrokken. Hij woont daar thans met een nieuwe partner. Voordien heeft hij een nieuwe badkamer in de [adres 1] gezet, is er geschilderd, zijn er dakgoten gerepareerd, is het tapijt op de trap vervangen en er is een slaapkamer gemaakt in de garage. De genoemde werkzaamheden zijn zonder instemming van de vrouw verricht.
2.14.
Gedurende de samenleving hebben partijen (vrijwel) alle lasten van partijen, ook de aan de [adres 2] verbonden kosten, via de gezamenlijke rekening met nummer [rekeningnummer] voldaan. De vrouw heeft met name stortingen verricht op de gezamenlijke rekening vanuit de rekening-courant van de besloten vennootschappen waarvan zij directeur groot aandeelhouder is, [B.V. I] en [B.V. II]
2.15.
Per 1 januari 2016 hebben partijen de gezamenlijke rekening opgeheven. Er stond toen geen saldo meer op. Tot het moment van uiteengaan hadden partijen afgesproken dat eventuele belastingteruggaven op de gezamenlijke rekening zouden worden gestort.
2.16.
Aanvankelijk achtte geen van partijen zich in staat één van de woningen over te nemen en de ander uit te kopen. Partijen hebben de woningen daarom oorspronkelijk onverdeeld gelaten en afgesproken dat ieder de hypotheekrente zou betalen en de overige gebruikelijke maandelijkse vaste lasten van de bij hem/haar in gebruik zijnde woning zou voldoen, zonder verrekening met de ander.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert in conventie :
1. de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen (inzake inboedel van de [adres 2] , rentederving en valutaderving opbrengst woning [plaats] , verbouwingskosten [adres 1] en teruggaaf fiscus) en vast te stellen per datum vonnis op de wijze zoals onder 29-34 van de dagvaarding verwoord
2. bepalen dat aan de man toekomt een bedrag van € 37.550 (€ 15.000 wegens inboedel, € 3.800 wegens rentederving en valutaverlies, € 10.000 wegens verbouwingskosten [adres 1] en € 8.750 ter zake de belastingteruggave 2013);
3. vaststellen dat de vrouw aan de man € 37.550 dient te betalen met veroordeling om dit bedrag binnen een maand na het vonnis aan hem te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente;
4. een verklaring voor recht dat de beide woningen voorlopig gemeenschappelijk blijven en dat de vrouw met ingang van 1 juni 2015 alleen de vaste lasten van de [adres 2] draagt en de man die van de [adres 1] en dat daarover geen verrekening zal plaatsvinden ook niet bij de juridische overdracht aan de ander of aan een derde;
5. een verklaring voor recht dat ten aanzien van de hypothecaire geldlening op beider naam verbonden aan de [adres 2] de vrouw tot 1 juni 2015 62% heeft bijgedragen en de man 38% van de lasten heeft betaald en
een verklaring voor recht dat bij een overwaarde van de woning de vrouw bij levering van de woning 62% ontvangt van de overwaarde ontvangt en de man 38%, wanneer de vrouw bij overwaarde aantoonbaar meer heeft geïnvesteerd dan
€ 10.000 krijgt zij eerst de geïnvesteerde bedragen terug en dan het haar toekomende percentage van 62%; wanneer de woning op het moment van levering een onderwaarde heeft dienen partijen ieder de onderwaarde bij helfte voor hun rekening te nemen;
6. een verklaring voor recht dat bij overdracht van de [adres 1] de over- of onderwaarde van die woning bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld , rekening houdende met de hoogte van de hypotheekschuld per 1 juni 2015 te weten € 600.000; wanneer de man bij overwaarde van de woning aantoonbaar meer heeft geïnvesteerd dan € 10.000 krijgt hij voor verdeling eerst deze door hem geïnvesteerde bedragen nominaal terug;
7. de vrouw in de kosten van de procedure te veroordelen.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert thans in reconventie:
I. Woning [adres 2]
te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat:
de woning aan de vrouw wordt toebedeeld tegen de waarde van € 960.000, dan wel voor de waarde waartegen deze zal worden getaxeerd, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw binnen 3 maanden na verkoop en levering van de woning aan de [adres 1] erin slaagt de hiertoe benodigde financiering te verkrijgen en dat de man zal worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldleningen op deze woning, waarbij tevens wordt bepaald dat de verkoopopbrengst verminderd met de hypotheek (€ 823.000), de verkoopkosten en de leningen verstrekt door de vennootschappen van de vrouw ten behoeve van de verbouwing en de inboedel (€ 54.568,97 afkomstig uit [B.V. II] en € 78.402,48 afkomstig uit [B.V. I] ), wordt verdeeld, in die zin dat de vrouw recht heeft op 73% en de man op 27% van de opbrengst.
A. Hierbij geldt dat de door de vrouw gedane aflossingen op de hypothecaire geldlening gedaan na de peildatum van 1 juni 2015 bij voorrang alleen aan haar toekomen, voordat partijen bovengenoemde opbrengst delen. Bij overname van de woning door de vrouw, zal zij de gebruikelijke kosten voor de koper voor haar rekening nemen. De overige kosten vallen onder genoemde verkoopkosten.
B. Indien sprake is van een onderwaarde zal deze conform de gemaakte afspraken in de samenlevingsvoorwaarden bij helfte tussen partijen worden gedragen, waarbij de hoogte van de openstaande hypotheeksom per peildatum 1 juni 2015 zal worden betrokken (de door de vrouw gedane aflossingen op de hypothecaire geldlening na de peildatum van 1 juni 2015 zullen dan ook aan de vrouw toekomen).
C. Indien de vrouw niet in staat zal zijn binnen 3 maanden na verkoop en levering van de woning aan de [adres 1] de benodigde financiering ter overname van de woning aan de [adres 2] te verkrijgen, dan wel de man niet kan worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire schuld, te bepalen dat
1. de woning zal worden verkocht aan een derde;
2. partijen uiterlijk binnen 1 (één) week nadat de woning aan de [adres 1] is verkocht en geleverd en de vrouw geen bewijs heeft verstrekt dat zij de woning aan de [adres 2] kan financieren, gezamenlijk makelaar [de makelaar] te Den Haag, opdracht zullen geven tot de verkoop van de woning;
3. indien partijen niet binnen 2 (twee) weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
4. indien de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper;
5. iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris in geval van overdracht van de woning aan de vrouw, en de overige gebruikelijke kosten ter zake van de verkoop en levering aan derden te dragen;
6. de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
7. de verkoopopbrengst verminderd met de hypotheek (per peildatum 1 juni 2015), de verkoopkosten alsmede de leningen aan de vennootschappen van de vrouw, wordt verdeeld, in de zin dat de vrouw recht heeft op 73% en de man op 27% van de opbrengst. Hierbij geldt dat de door de vrouw gedane aflossingen op de hypothecaire geldlening gedaan na de peildatum van 1 juni 2015 bij voorrang alleen aan haar toekomen, voordat partijen voornoemde opbrengst delen.
8. de man de uiteindelijke koopovereenkomst met betrekking tot voornoemde woning dient te ondertekenen, bij gebreke waarvan de in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekening van de man;
9. de man zijn medewerking dient te verlenen aan de levering van voornoemde woning aan derden, bij gebreke waarvan de in deze te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van de man onder de notariële leveringsakte.
II. Woning [adres 1]
te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat:
A. de woning zal worden verkocht aan een derde;
B. partijen uiterlijk binnen 1 (één) week na bekendwording van het te dezen te wijzen vonnis, gezamenlijk makelaar [de makelaar] te Den Haag, opdracht zullen geven tot de verkoop van de woning over te gaan,
C. indien partijen niet binnen 2 (twee) weken na de opdrachtverlening er in slagen om
gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt,
D. indien de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper,
E. iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, en de overige gebruikelijke kosten terzake van de verkoop en levering aan derden te dragen.
F. de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
G. de verkoopopbrengst verminderd met de hypotheek en de verkoopkosten bij helfte wordt gedeeld, waarbij geldt dat aan de vrouw bij voorrang een bedrag van
€ 14.500,00 toekomt, alsmede een bedrag van € 3.385,69, uit hoofde van kosten aanbouw garage en aanleg airconditioning, € 242 ten behoeve van de taxatiekosten, € 134,12 ten behoeve van de waterschapsbelasting en € 651,80 van de borg, voordat partijen bovengenoemde opbrengst bij helfte delen.
H. de man de uiteindelijke koopovereenkomst met betrekking tot voornoemde woning dient te ondertekenen, bij gebreke waarvan het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekening van de man;
I. de man zijn medewerking dient te verlenen aan de levering van voornoemde woning aan derden, bij gebreke waarvan het in deze te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van de man onder de notariële leveringsakte.
III.
te verklaren voor recht dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft ad
- € 14.500,00 ten behoeve van de aanbouw van de garage aan de woning aan de [adres 1]
- € 3.385,69 ten behoeve van de plaatsing van de airconditioning
- € 242,00 zijnde 50% van de voorgeschoten kosten van de taxaties van beide woningen op 23 december 2015 ad € 484,00
- € 134,12 ten behoeve van de waterschapsbelasting [adres 1] 2016
- € 651,80 ten behoeve van de ten onrechte door de vrouw betaalde borgsom aan de huurder van de [adres 1] ,
een en ander uit de verkoopopbrengst van de [adres 1] , dan wel bij gebreke van voldoende opbrengst uit de verrekening van de waarde van de woning aan de [adres 2] te voldoen,
IV.
te verklaren voor recht dat bij de verdeling van de [adres 2] de vrouw een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van de beide leningen van haar vennootschappen ten bedrage van € 152.491,27 op deze eenvoudige gemeenschap, te vermeerderen met de door de vennootschappen gehanteerde rente van 3% over deze som vanaf 7 januari 2015 tot en met 31 december 2017 dan wel de datum waarop in de onderhavige kwestie onherroepelijk uitspraak is gedaan, en bij een negatieve opbrengst voor recht te verklaren dat de vrouw een vordering heeft voor 50% van die negatieve opbrengst op de man;
V.
met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.5.
De man voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Partijen zijn gewezen samenwoners en strijden over de vraag hoe hun gemeenschappelijke vermogen moet worden verdeeld en op welke wijze hun samenlevingsrelatie verder financieel behoort te worden afgewikkeld.
Verdeling woningen
4.2.
De vrouw vordert verdeling van de woningen aan de [adres 2] en de [adres 1] . De man heeft een verklaring voor recht gevorderd dat de beide woningen voorlopig gemeenschappelijk blijven. Deze verklaring voor recht zal worden afgewezen, nu de vrouw tot verdeling wenst te komen en in beginsel van niemand kan worden verlangd tegen zijn zin deelgenoot in een onverdeelde boedel te blijven. De door de man gevorderde verklaring voor recht kan - op grond van de door partijen gemaakte afspraak - voor het overige aldus worden toegewezen dat, zo lang de beide woningen gemeenschappelijk blijven, de vrouw alleen de vaste maandelijkse lasten (hypotheekrente en overige eigenaars- en gebruikerslasten, niet zijnde verbouwingskosten) van de [adres 2] draagt en de man alleen die van de [adres 1] , en dat daarover geen verrekening zal plaatsvinden, ook niet bij de juridische overdracht aan de ander of aan een derde. De door één van partijen gepleegde aflossing op de hypotheekschuld zal wel moeten worden verrekend, zie ook hierna.
4.3.
De [adres 2] zal overeenkomstig de vordering van de vrouw aan haar worden toebedeeld op de in het dictum vermelden voorwaarde dat zij die woning kan financieren en dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen kan worden ontslagen. Nu de man het liefst de beide woningen onverdeeld zou laten, heeft de vrouw recht en belang bij hetgeen zij overigens inzake de verkoop en levering van de [adres 2] heeft gevorderd, zodat dit zal worden toegewezen.
[adres 2]
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat de [adres 2] in 2015 € 960.000 waard was en dat daarop ten tijde van het uiteengaan van partijen een hypothecaire geldlening van
€ 823.000 rustte, alsmede dat de vrouw na het uiteengaan van partijen op de hypothecaire geldlening heeft afgelost die thans € 813.174 bedraagt. De actuele vrije verkoopwaarde zal, gezien de positieve marktontwikkeling, opnieuw bindend moeten worden vastgesteld. Nu de man zich niet tegen de door de vrouw genoemde makelaar heeft verzet, zal de rechtbank bepalen dat deze makelaar de waarde bindend moet vaststellen.
4.5.
Ter zitting hebben partijen verklaard dat de achtergrond van de aanvullende samenlevingsovereenkomst was dat de man niet bij helfte kon bijdragen in de lasten van de [adres 2] en dat ze daarom hebben afgesproken dat, als de [adres 2] verkocht zou worden, de vrouw een groter deel van de overwaarde zou krijgen als ze meer aan de kosten zou hebben betaald en dat partijen een eventueel verlies zouden delen. Ter zitting is besproken hoe het bepaalde in de aanvullende samenlevingsovereenkomst zich verhoudt tot de oorspronkelijke samenlevingsovereenkomst, meer specifiek het bepaalde over de gelijke gerechtigdheid in de gezamenlijke rekening (artikel 3 lid 3) en de omstandigheid dat vrijwel alle betalingen via de gezamenlijke rekening zijn gelopen. Partijen hebben daarover bij aktes nog verder gediscussieerd. De vrouw heeft gemotiveerd betoogd dat partijen bij het opstellen van de aanvullende samenlevingsovereenkomst niet bij het bepaalde inzake de gezamenlijke rekening hebben stilgestaan, dat partijen met de aanvullende samenlevingsovereenkomst de bedoeling hebben gehad dat degene die meer aan de [adres 2] had betaald een groter percentage in de overwaarde zou toekomen en dat het bepaalde in de aanvullende samenlevingsovereenkomst zinledig zou zijn als de omstandigheid dat vrijwel alles via de gezamenlijke rekening is betaald zou betekenen dat partijen altijd bij helfte in de overwaarde zouden delen. De man heeft zich daartegenover puur op de tekst van de overeenkomsten beroepen en dat is, gelet op hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard en het aanvullende betoog van de vrouw, onvoldoende overtuigend. Dit betekent dat er niet van kan worden uitgegaan dat partijen dit resultaat met hun overeenkomsten hebben beoogd.
4.6.
Daarom moet dan volgens de aanvullende samenlevingsovereenkomst worden nagegaan welke partij welk deel van de hypotheekrente van de [adres 2] heeft betaald. Daarbij stuit de rechtbank op het praktische probleem dat, naar ook de vrouw onderkent, er geen overzicht bestaat van in welke verhouding partijen de hypotheekrente en aflossing tijdens hun samenwoning hebben gedragen, maar dat alleen inzichtelijk is welke bedragen partijen op de gezamenlijke rekening hebben gestort. Bij die stortingen op de gemeenschappelijke rekening is (doorgaans) niet gespecificeerd of die betalingen waren bedoeld voor kosten huishouding of de kosten van de hypotheek. De vrouw betoogt dat om deze reden het stortingsbedrag op de gezamenlijke rekening leidend moet zijn voor het bepalen van de inbreng van partijen in de [adres 2] en dat dit leidt tot een verdeling van 73% voor de vrouw en 27% voor de man. Met de man acht de rechtbank dit betoog onjuist, omdat partijen naar rato van inkomen moesten storten op de gezamenlijke rekening in verband met kosten van de huishouding en dergelijke kosten ook daadwerkelijk van de gezamenlijke rekening zijn betaald.
4.7.
De man heeft in zijn na de zitting genomen aktes wel zijn standpunt aangepast maar heeft nagelaten zijn petitum (met name sub 5) dienovereenkomstig te wijzigen, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Ook de man ging er, voorafgaand aan de zitting, vanuit dat de vrouw aanzienlijk meer had bijgedragen. In zijn na de zitting genomen akte heeft de man opnieuw uiteengezet dat de vrouw veel meer inkomen heeft genoten dan hij (in 2009 66% meer, in 2010 108% meer, in 2011 114% meer, in 2012 117% meer, in 2013 116% meer en in 2014 160% meer). Gelet hierop is alleszins waarschijnlijk dat de vrouw veel meer heeft bijgedragen in de bouwkosten van de [adres 2] dan de man. De enige reden dat de man thans tot een ander standpunt komt houdt verband met de omstandigheid dat de meeste betalingen via de gezamenlijke rekening zijn gelopen, maar de rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat het niet de bedoeling van partijen is geweest om al dergelijke betalingen als gezamenlijk, ieder voor de helft, te doen gelden. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank in redelijkheid aanknopen bij het oorspronkelijk door de man zelf gevorderde percentage, te weten 62-38%. Via deze verdeelsleutel moet dus de overwaarde van de [adres 2] tussen partijen worden verdeeld.
4.8.
De vrouw stelt primair dat zij een vergoedingsrecht heeft op de [adres 2] van € 132.971,43 wegens leningen bij haar vennootschappen waarmee ze heeft geïnvesteerd in bouwkosten ten behoeve van de [adres 2] (tot een bedrag van
€ 107.742,57) en in inboedelzaken (tot een bedrag van € 22.305,62). Zij beroept zich daartoe op de aanvullende samenlevingsovereenkomst en op artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst. Voorts betoogt zij dat, als de man geen vergoedingsrecht verschuldigd is, hij ongerechtvaardigd is verrijkt.
Subsidiair beroept de vrouw zich op een stilzwijgende overeenkomst tussen partijen op grond waarvan de vrouw een nominaal vergoedingsrecht heeft. Zij stelt dat de vrouw de kosten van de verbouwing heeft voldaan ervan uitgaande dat de kosten door partijen uiteindelijk bij helfte zouden worden gedragen, dat het niet logisch is dat de vrouw de kosten van de verbouwing zelf zou dragen en de schulden daarvoor op zich zou nemen.
De man heeft destijds niet gezegd dat hij niet kon instemmen met de werkzaamheden en heeft de vrouw niet verzocht de werkzaamheden niet te laten uitvoeren.
4.9.
De man betwist dit. Hij heeft geen rekening gehouden met achteraf verrekening van geïnvesteerde gelden in de woningen. Hij erkent dat vrouw geld heeft gehaald uit haar BV’s ten behoeve van de huizen, maar dat deed zij vaak zonder overleg en geheel vrijwillig. Van de meeste uitgaven was de man niet op de hoogte en hij was het er zeker niet mee eens. Het betrof dikwijls ook interieuradvies en dergelijke, of bijvoorbeeld bijzonder dure kranen, waardoor geen meerwaarde in de woning is ontstaan. Hij vond dat de vrouw haar eigen keuzes mocht maken omdat het geld uit haar eigen BV’s was en dus haar schulden betrof. Dit was geen eigen geld van de vrouw en valt daarom niet onder artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor wat betreft het aanvullende samenlevingscontract geldt dat de vrouw, tegenover de betwisting door de man, onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen met ‘lening’ in de aanvullende samenlevingsovereenkomst ook hebben bedoeld de rekening-courantschulden van de vrouw bij haar twee vennootschappen [B.V. II] en [B.V. I] Een rekening-courantschuld is niet het zelfde als een leningsovereenkomst. Gesteld noch gebleken is dat partijen op enig moment hebben afgesproken dat ook de rekening-courantschulden van de vrouw onder de aanvullende overeenkomst zouden vallen. Van een stilzwijgende overeenkomst kan, gezien het betoog van de man, in dit geval evenmin worden uitgegaan. Daaraan doet niet af dat diverse bedragen door de ondernemingen zijn geboekt als ‘lening […] ’ waarmee de [adres 2] is bedoeld. De man, die zelf ook eigen vennootschappen heeft en opnames uit zijn rekening-courant deed, behoefde er geen rekening mee te houden dat de vrouw achteraf de rekening-courantschulden, waarvan zij eigenmachtig de hoogte kon bepalen, ook onder de aanvullende samenlevingsovereenkomst zou willen brengen, en waardoor hij medeverantwoordelijk zou zijn geworden voor de aflossing van die schulden, nog wel met rente. De vrouw kan dus niet op grond van de aanvullende overeenkomst terugbetaling van de rekening-courantschulden, vermeerderd met de door haar vennootschappen in rekening gebrachte rente, vorderen.
4.11.
Wel kan de vrouw ingevolge (het niet door de aanvullende samenlevingsovereenkomst aangepaste) artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst aanspraak maken op nominale vergoeding (zonder rente) van hetgeen zij via de rekening-courant van haar vennootschappen meer dan haar aandeel aan bouwkosten in de [adres 2] heeft geïnvesteerd. De rekening-courantschuld is een uitsluitend op naam van de vrouw staande schuld en ten laste van de rekening-courant opgenomen bedragen moeten derhalve, in de verhouding tot de man, in redelijkheid worden aangemerkt als aan de vrouw toekomende, eigen, middelen. Een redelijke uitleg van artikel 6 lid 4 brengt verder mee dat ook na de aanschaf gemaakte bouwkosten moeten worden vergoed. Gelet op de stand waarin de [adres 2] verkeerde na casco oplevering, was nog een ingrijpende verbouwing nodig om het huis bewoonbaar te maken. Van algemene bekendheid is dat dergelijke verbouwingen kostbaar zijn. De vrouw heeft de door haar via haar rekening-courantschuld betaalde bouwkosten met excel-overzichten, boekingsverslagen per jaar en corresponderende dagafschriften onderbouwd. Het bedrag van € 107.742,57 komt alleszins reëel voor, zodat er van wordt uitgegaan dat zij € 53.871,28 meer dan haar aandeel in de [adres 2] heeft geïnvesteerd.
4.12.
Het is de eigen keuze van de vrouw geweest om via opnames in rekening-courant in de [adres 2] te investeren. Zonder daartoe expliciet met de man gemaakte afspraak kan zij bij hem niet de door haar vennootschap over het bedrag van € 107.742,57 in rekening gebrachte rente van 3% in rekening brengen.
4.13.
De man heeft zijn investeringen in de [adres 2] , tegenover de betwisting door de vrouw, niet onderbouwd, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden.
Inboedel
4.14.
Ingevolge het bepaalde in het samenlevingscontract, inhoudende dat de inboedel gemeenschappelijk is geworden en dat partijen met deze overeenkomst voldoen aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen, kan de vrouw ter zake van de inboedel geen aanspraak maken op een nominaal vergoedingsrecht voor de aanschafprijzen daarvan. De man is hierdoor, anders dan de vrouw meent, niet ongerechtvaardigd verrijkt omdat dit resultaat voortvloeit uit hetgeen partijen zijn overeengekomen.
4.15.
De man heeft tegenover de betwisting door de vrouw niet aangetoond dat de inboedel nog niet bij helfte is verdeeld, zodat zijn vordering tot vergoeding van het nog niet verdeelde deel à € 15.000 zal worden afgewezen. Dit betekent dat ten aanzien van de [adres 2] en de inboedel daarvan zal worden beslist als in het dictum vermeld.
De [adres 1]
4.16.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de [adres 1] , maar zij gaan beiden van een onderwaarde uit, ook als het beleggingsdepot erbij wordt betrokken.
De man heeft niet aangevoerd de [adres 1] te kunnen overnemen en de vrouw heeft betoogd dat zij niet in een onverdeelde boedel wil blijven. De [adres 1] moet dus worden verkocht en geleverd aan een derde. De onderwaarde dienen partijen ieder bij helfte voor hun rekening te nemen. Ook hier zal aangeknoopt worden hij de door de vrouw genoemde makelaar, nu de man zich daartegen niet heeft verzet. Gelet op de omstandigheid dat de man de woning onverdeeld wenst te laten en erin woonachtig wil blijven, heeft de vrouw recht en belang bij hetgeen zij overigens inzake de verkoop en levering van de [adres 1] heeft gevorderd, zodat dit zal dus worden toegewezen.
Overige geschilpunten [adres 1]
4.17.
De vrouw vordert voorts te verklaren voor recht dat zij een vergoedingsrecht heeft ter zake van de aanbouw van de garage aan de [adres 1] à € 14.500 (nota voldaan op 29 december 2005) en wegens de plaatsing van een airconditioning à € 3.385.69 (nota voldaan op 2 augustus 2006). De man betwist niet dat de vrouw deze kosten uit eigen middelen heeft voldaan, maar betoogt primair dat de vrouw deze vorderingen heeft voldaan in 2006 zodat haar vordering op dit punt is verjaard, en verder dat partijen niet hebben afgesproken dat de vrouw deze bedragen kan terugvorderen, en dat hij ook in de [adres 1] heeft geïnvesteerd, zodat toewijzing van het door de vrouw gevorderde tot een onredelijk resultaat leidt. De investeringen zijn voorts door de vrouw gedaan voordat partijen de samenlevingsovereenkomst sloten, zodat artikel 6 lid 4 daarvan in dit geval toepassing mist.
4.18.
In dit geval is de vergoedingsvordering ontstaan ten tijde van de betalingen door de vrouw, eind 2005, respectievelijk 2 augustus 2006, derhalve nog voordat partijen hun samenlevingsovereenkomst, op 13 november 2009, sloten. Samenlevingsovereenkomsten hebben in het algemeen geen terugwerkende kracht. In het geval partijen hadden gewenst dat het bepaalde in artikel 6 lid 4 ook van toepassing was op de, reeds verrichte, investeringen in de [adres 1] , had het op hun weg gelegen dit in die overeenkomst op te nemen. Nu dat niet is gebeurd, en gesteld noch gebleken is dat de vrouw tijdig heeft gestuit, en zij deze bedragen pas in deze procedure heeft teruggevorderd, zijn de vergoedingsvorderingen van de vrouw al geruime tijd verjaard.
4.19.
Zelfs indien de redenering van de vrouw zou worden gevolgd en ook in dit geval van samenwoners, naar analogie, toepassing zou worden gegeven aan het bepaalde in art. 3:321 BW, inhoudende dat een verjaringstermijn tussen echtgenoten staande huwelijk wordt verlengd, kan haar dat betoog niet baten. Immers, de vordering was al uiterlijk vijf jaar na 2 augustus 2006, dus op 2 augustus 2011, verjaard. Als wordt uitgegaan van een verlengingstermijn van zes maanden na het vervallen van de verlengingsgrond (de nog niet verbroken samenleving) had de vrouw binnen 6 maanden na het 1 juni 2015, dus voor 1 december 2015, aanspraak moeten maken op haar vergoedingsrecht. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd.
4.20.
Naar de rechtbank begrijpt betoogt de vrouw thans, zonder overigens dienovereenkomstig haar petitum te wijzigen, dat zij een nog hoger bedrag in de bouw en inrichting van de [adres 1] heeft geïnvesteerd, te weten € 19.519,84. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat, voor zover te dier zake al een vergoedingsrecht is ontstaan, de man zich terecht op verjaring heeft beroepen. De laatste betaling dateert ook hier immers van voor het sluiten van het samenlevingscontract op 13 november 2009. Voor het overige verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor in 4.18 en 4.19 is overwogen.
4.21.
De man vordert vergoeding door de vrouw van een bedrag van € 10.000 vanwege verbouwingen van de [adres 1] , gepleegd in de periode na het vertrek van de huurder, stellende dat dit nodig was om de woning na het vertrek van de huurder weer bewoonbaar te maken. De man heeft deze vordering, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd, zodat deze zal worden afgewezen.
4.22.
De door de vrouw gevorderde verklaring voor recht wegens taxaties [adres 1] en [adres 2] à € 484,- zal worden toegewezen, nu vaststaat dat partijen de makelaar gezamenlijk opdracht hebben gegeven. De man heeft aangevoerd dat hij niet wilde betalen omdat de makelaar de taxaties desgevraagd niet kon verduidelijken en de man daarom aan de vrouw had gevraagd de nota’s daarom niet te voldoen, maar dat toen bleek dat zij de nota al had betaald. Dit betoog van de man is evenwel onvoldoende grond om betaling jegens de vrouw te weigeren.
4.23.
De door de vrouw gevorderde verklaring voor recht wegens de door haar aan de huurder terugbetaalde borgsom van € 651,80 zal worden afgewezen. Tussen partijen staat vast dat ze samen de borg hebben ontvangen. Zij dienen deze dan ook in beginsel samen terug te betalen. De vrouw heeft, tegenover het betoog van de man, onvoldoende onderbouwd dat hij de borg ten onrechte aan de huurders heeft teruggegeven.
4.24.
De door de vrouw gevorderde verklaring voor recht dat zij een vergoedingsrecht heeft wegens betaling van de waterschapsbelasting [adres 1] 2016 à € 134,12 zal worden toegewezen, nu de man daarmee heeft ingestemd.
[plaats]
4.25.
De man vordert vergoeding van valutaverlies en rentederving vanwege de omstandigheid dat de vrouw ten onrechte zijn aandeel in de verkoopopbrengst van de woning in [plaats] niet direct aan hem heeft uitbetaald. De man heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet aangetoond dat hij hierdoor meer dan € 631 aan schade heeft geleden. De vordering van de man is tot een bedrag van € 631 toewijsbaar.
Belastingteruggave
4.26.
De man vordert te bepalen dat aan hem toekomt een bedrag van € 8.750 wegens teruggave van de belastingdienst over 2013, die door de vrouw in januari 2017 is ontvangen. Hij stelt dat partijen, tijdens de samenwoning, de afspraak dat zij samen aangifte zouden doen, omdat dat voordeliger was. De man moest dan een bedrag bijbetalen opdat de vrouw een groter bedrag terugkreeg. De belastingteruggave werd dan op de gezamenlijke rekening gestort. Over 2013 heeft de man ook een bedrag bijbetaald, maar kon de teruggave niet op de gezamenlijke rekening worden gestort omdat deze op 1 januari 2016 was opgeheven, zodat de teruggave aan de vrouw is betaald, aldus de man. Nu de vrouw deze afspraak niet gemotiveerd heeft bestreden, en partijen geen andere afspraak hebben gemaakt, had de vrouw de helft van de teruggave aan de man moeten betalen. De vordering van de man is dus toewijsbaar. De daarover gevorderde wettelijke rente zal, als onweersproken en op de wet gegrond, eveneens worden toegewezen.
Proceskosten
4.27.
Nu partijen gewezen samenwoners zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd op de hierna vermelde wijze. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie:
[adres 2]
5.1.
deelt de gemeenschappelijke woning aan de [adres 2] toe aan de vrouw tegen een nog bindend vast te stellen actuele vrije verkoopwaarde (zie 5.2),
onder de opschortende voorwaarden:
1. dat de vrouw binnen drie maanden na de verkoop en levering van de [adres 1] aan een derde erin slaagt de hiertoe benodigde financiering te verkrijgen en
2. dat de man zal worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldleningen op deze woning;
5.2.
bepaalt dat de actuele vrije verkoopwaarde van de [adres 2] bindend zal worden vastgesteld door makelaar [de makelaar] te Den Haag, en dat beide partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld bij de taxatie aanwezig te zijn; bepaalt dat, in het geval de man hieraan niet binnen vier weken na de betekening van dit vonnis meewerkt, de vrouw gerechtigd is de taxatie door genoemde makelaar te doen uitvoeren; de man zal aan de aldus vastgestelde waarde zijn gebonden;
5.3.
bepaalt dat de bindend vastgestelde actuele vrije verkoopwaarde dan wel de verkoopopbrengst verminderd met de hypotheek (€ 823.000), de verkoopkosten en het nominale vergoedingsrecht van de vrouw à € 53.871,28 en verminderd met de door de vrouw gedane aflossingen op de hypothecaire geldlening gedaan na de peildatum van 1 juni 2015, tussen partijen wordt verdeeld, aldus dat de vrouw recht heeft op 62% van het te verdelen bedrag en de man op 38% van het te verdelen bedrag,
5.4.
bepaalt dat de vrouw, bij overname van de woning door haar, de gebruikelijke kosten voor de koper voor haar rekening zal nemen; in het geval de woning wordt geleverd aan een derde komen deze kosten voor rekening van de koper;
5.5.
bepaalt dat, indien sprake is van een onderwaarde, deze onderwaarde conform de gemaakte afspraken in de aanvullende samenlevingsovereenkomst, bij helfte tussen partijen zal worden gedragen, waarbij de hoogte van de openstaande hypotheeksom per peildatum 1 juni 2015 zal worden betrokken;
5.6.
indien de vrouw niet in staat zal zijn binnen drie maanden na verkoop en levering van de [adres 1] aan een derde de benodigde financiering ter overname van de woning aan de [adres 2] te verkrijgen, dan wel de man niet kan worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire schuld, bepaalt dat:
1. de woning aan de [adres 2] zal worden verkocht en geleverd aan een derde;
2. partijen uiterlijk binnen één week nadat de woning aan de [adres 1] is verkocht en geleverd en de vrouw geen bewijs heeft verstrekt dat zij de woning aan de [adres 2] kan financieren, gezamenlijk makelaar [de makelaar] te Den Haag, opdracht zullen geven tot de verkoop van de woning;
3. indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
4. indien de verkoopprijs bindend is vastgesteld, beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper;
5. iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris in geval van overdracht van de woning aan de vrouw, en de overige gebruikelijke kosten ter zake van de verkoop en levering aan derden te dragen;
6. de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
7. de verkoopopbrengst wordt verdeeld als in 5.3 bepaald;
8. de man de uiteindelijke koopovereenkomst met betrekking tot voornoemde woning dient te ondertekenen, bij gebreke waarvan het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekening van de man;
9. de man zijn medewerking dient te verlenen aan de levering van voornoemde woning aan derden, bij gebreke waarvan het in deze te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van de man onder de notariële leveringsakte;
[adres 1]
5.7.
bepaalt dat de gemeenschappelijke woning aan de [adres 1] zal worden verkocht en geleverd aan een derde;
5.8.
bepaalt dat partijen uiterlijk binnen twee weken na betekening van dit vonnis gezamenlijk makelaar [de makelaar] te Den Haag opdracht zullen geven tot de verkoop van deze woning over te gaan;
5.9.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs en de laatprijs bindend voor partijen vaststelt;
5.10.
bepaalt dat, indien tenminste de laatprijs wordt geboden, beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper;
5.11.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, en de overige gebruikelijke kosten ter zake van de verkoop en levering aan derden te dragen;
5.12.
bepaalt dat de hypothecaire geldleningen bij gelegenheid van de eigendoms-overdracht zullen worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning en het daaraan verbonden beleggingsdepot;
5.13.
bepaalt dat de verkoopopbrengst verminderd met de hypotheek en de verkoop-kosten en vermeerderd met het beleggingsdepot bij helfte wordt gedeeld, waarbij geldt dat aan de vrouw bij voorrang een bedrag van toekomt van € 242 ten behoeve van de taxatiekosten en € 134,12 ten behoeve van de waterschapsbelasting, voordat partijen bovengenoemde opbrengst bij helfte delen;
5.14.
bepaalt dat de man de uiteindelijke koopovereenkomst met betrekking tot voornoemde woning dient te ondertekenen, bij gebreke waarvan het in deze te wijzen vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekening van de man;
5.15.
bepaalt dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan de levering van voornoemde woning aan derden, bij gebreke waarvan het in deze te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van de man onder de notariële leveringsakte;
5.16.
veroordeelt de vrouw om binnen een maand na betekening van dit vonnis een bedrag van € 8.750 (teruggave belastingdienst 2013) aan de man te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.17.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.18.
verklaart voor recht dat de vrouw tot aan de overdracht van de [adres 2] alleen de vaste maandelijkse lasten (hypotheekrente en overige eigenaars- en gebruikerslasten, niet zijnde aflossingen op de hypotheekschuld) van die woning draagt en dat de man tot aan de overdracht van de [adres 1] alleen diezelfde lasten van die woning draagt en dat daarover geen verrekening tussen partijen zal plaatsvinden, ook niet bij de juridische overdracht van één van deze woningen aan de ander of aan een derde;
5.19.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.20.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.

Voetnoten

1.type: 1308