ECLI:NL:RBDHA:2018:8142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
18.10669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Het bestreden besluit, dat op 5 juni 2018 is genomen, is gebaseerd op de stelling dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat de overdracht aan Duitsland in strijd is met artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat hij vreest dat hij direct zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst. De rechtbank heeft deze stelling verworpen, omdat de Duitse autoriteiten het verzoek om eiser terug te nemen hebben aanvaard, wat impliceert dat zijn verzoek om internationale bescherming in Duitsland zal worden behandeld volgens de Europese asielrichtlijnen.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat hij in Duitsland geen adequate rechtsbescherming zal genieten, omdat hij daar geen toegang heeft tot gefinancierde rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt echter dat de wijze waarop gefinancierde rechtsbijstand in Duitsland is geregeld, in overeenstemming is met de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU). Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Duitsland geen rechtsbijstand kan krijgen.

Eiser heeft ook gewezen op recente ontwikkelingen in de Europese migratiepolitiek en gesuggereerd dat deze mogelijk invloed kunnen hebben op de uitgangspunten van de Dublinverordening. De rechtbank heeft deze argumenten niet overtuigend geacht, aangezien de Dublinverordening op het moment van de uitspraak nog steeds van kracht was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter Sinack, in aanwezigheid van griffier Hamans.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10669
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.A.M.W. 't Hoen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.10670, plaatsgevonden op 21 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Yap, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat overdracht aan Duitsland in strijd is met artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden omdat hij direct zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Daartoe is redengevend dat de Duitse autoriteiten het verzoek om eiser terug te nemen hebben aanvaard. Op grond daarvan dient ervan uit te worden gegaan dat eisers verzoek om internationale bescherming in Duitsland zal worden behandeld met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen.
2. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij in Duitsland geen adequate rechtsbescherming zal genieten, omdat hij daar bij gebrek aan financiële middelen geen rechtsbijstand kan krijgen. Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat de wijze waarop gefinancierde rechtsbijstand in Duitsland is vormgegeven in overeenstemming is met de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU). Als eiser aanleiding ziet om hierover te klagen, wordt hij geacht dit in Duitsland te doen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk is.
3. Verder heeft eiser ter zitting nog aangevoerd dat gezien de recente ontwikkelingen in de Europese migratiepolitiek mogelijk in de toekomst zal worden getornd aan de uitgangspunten van de Dublinverordening (Verordening (EU) Nr. 604/2013). Deze stelling kan eiser niet baten, nu de Dublinverordening op dit moment onverkort geldt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 21 juni 2018.
Het proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.