ECLI:NL:RBDHA:2018:8142
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Het bestreden besluit, dat op 5 juni 2018 is genomen, is gebaseerd op de stelling dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat de overdracht aan Duitsland in strijd is met artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat hij vreest dat hij direct zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst. De rechtbank heeft deze stelling verworpen, omdat de Duitse autoriteiten het verzoek om eiser terug te nemen hebben aanvaard, wat impliceert dat zijn verzoek om internationale bescherming in Duitsland zal worden behandeld volgens de Europese asielrichtlijnen.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat hij in Duitsland geen adequate rechtsbescherming zal genieten, omdat hij daar geen toegang heeft tot gefinancierde rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt echter dat de wijze waarop gefinancierde rechtsbijstand in Duitsland is geregeld, in overeenstemming is met de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU). Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Duitsland geen rechtsbijstand kan krijgen.
Eiser heeft ook gewezen op recente ontwikkelingen in de Europese migratiepolitiek en gesuggereerd dat deze mogelijk invloed kunnen hebben op de uitgangspunten van de Dublinverordening. De rechtbank heeft deze argumenten niet overtuigend geacht, aangezien de Dublinverordening op het moment van de uitspraak nog steeds van kracht was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter Sinack, in aanwezigheid van griffier Hamans.