ECLI:NL:RBDHA:2018:8118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
18/985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake gezinshereniging en mvv voor jongvolwassenen

In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging werd afgewezen. De rechtbank heeft op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer, waarbij de zitting plaatsvond in Middelburg op 9 mei 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. J.E. de Poorte, en ter zitting waren ook haar vader, broer en een tolk aanwezig. Verweerder is niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in 2008 is getrouwd op 14-jarige leeftijd en twee kinderen heeft gekregen. Na het overlijden van haar echtgenoot in 2012 is zij weer bij haar ouders gaan wonen. De Staatssecretaris stelde dat de gezinsband tussen eiseres en haar ouders verbroken was door haar huwelijk, maar de rechtbank oordeelde dat deze conclusie niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank benadrukte dat alle individuele omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van gezinsbanden.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft toegepast met betrekking tot de band tussen de grootvader en zijn kleinkinderen. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had kunnen stellen dat er geen sprake was van familie- of gezinsleven, en dat de aanvraag van eiseres niet correct was beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiseres zijn vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen [naam1] en [naam2] ,
gemachtigde: mr. J.E. de Poorte,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 januari 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 mei 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam3] , de vader van eiseres (referent), [naam4] , de broer van eiseres, en M. Fayez, tolk. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Syrische nationaliteit.
Op 9 december 2016 is aan referent, de vader van eiseres, een verblijfsvergunning asiel verleend. Op 2 februari 2017 heeft referent namens zijn echtgenote en hun twee minderjarige dochters aanvragen ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Tegelijkertijd heeft hij namens eiseres en haar twee kinderen een aanvraag tot verlening van een mvv in het kader van reguliere gezinshereniging op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De aanvragen voor de echtgenote en de twee minderjarige dochters van referent zijn ingewilligd. Aan hen zijn mvv’s verstrekt en zij zijn inmiddels in Nederland. Bij besluit van 20 juni 2017 is de aanvraag van eiseres afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het zogenoemde ‘jongvolwassenenbeleid’, neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), is niet op eiseres van toepassing omdat zij niet altijd feitelijk heeft behoord tot het gezin van referent. Zij is immers getrouwd en heeft haar eigen gezin gevormd. Er dient daarom sprake te zijn van ‘more than the normal emotional ties’ en van dergelijke banden is volgens verweerder niet gebleken. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat ook tussen referent en zijn kleinkinderen geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM omdat er geen ‘more than the normal emotional ties’ zijn.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Eiseres heeft allereerst betoogd dat haar aanvraag getoetst had moeten worden aan het nareisbeleid. Zij heeft op advies van Vluchtelingenwerk geen nareisaanvraag ingediend, maar een reguliere aanvraag om gezinshereniging. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) komen meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van de referent dat zij om die reden behoren tot zijn gezin, ook in aanmerking voor nareis. Verweerder had deze zaak op zijn eigen merites moeten beoordelen en kan hier niet de strikte scheiding tussen asiel en regulier als argument gebruiken.
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar aanvraag expliciet heeft aangegeven dat zij een beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM wenst. Indien zij haar aanvraag aan het nareisbeleid getoetst had willen zien, dan had zij een daartoe strekkende aanvraag in kunnen dienen. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder daarom niet gehouden de aanvraag van eiseres ambtshalve te toetsen aan het nareisbeleid. De enkele stelling dat referent en de medewerker van Vluchtelingenwerk niet op de hoogte waren van de mogelijkheid om een nareisaanvraag in te dienen voor eiseres, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. De rechtbank acht tevens van belang dat zowel in het nareisbeleid als in het beleid over reguliere gezinshereniging is opgenomen dat in het geval van jongvolwassenen geen sprake hoeft te zijn van ‘more than the normal emotional ties’. De uitkomst van de procedure zou daarom hoogstwaarschijnlijk niet anders zijn geweest indien verweerder had getoetst aan het nareisbeleid.
Ter beoordeling staat daarom of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
In paragraaf B7/3.8.1 van de Vc is het volgende opgenomen:
“De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than the normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s).
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
- jongvolwassen is;
- altijd feitelijk heeft behoord tot het gezin van de ouders; en
- nog steeds behoort tot het gezin van de ouders.
De IND beoordeelt ten aanzien van jongvolwassenen per individueel geval of er aanleiding is voor de conclusie dat het kind niet altijd feitelijk heeft behoord en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders. De IND betrekt hierbij in ieder geval of sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
a. het kind woont zelfstandig;
b. het kind voorziet in eigen onderhoud;
c. het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan; of
d. het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kleinkind en zijn grootouder(s) als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.”
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken toen zij is getrouwd. Vanwege haar huwelijk heeft zij op enig moment het gezin verlaten en een nieuw gezin gesticht. Reeds daarom is geconcludeerd dat zij niet altijd feitelijk tot het gezin van haar ouders heeft behoord.
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres in 2008 is getrouwd, zij was toen 14 jaar oud. Haar twee kinderen zijn geboren in 2010 en 2012 . Vervolgens is de echtgenoot van eiseres in 2012 om het leven gekomen. Ter zitting hebben de vader en broer van eiseres toegelicht dat in de periode dat eiseres getrouwd was, zij bij haar echtgenoot woonde. Zijn huis was echter slechts 500 meter van het ouderlijk huis van eiseres verwijderd en zij had dagelijks contact met haar ouders en de rest van het gezin. De echtgenoot van eiseres was niet in staat goed voor haar te zorgen. Zowel financieel als emotioneel is eiseres altijd afhankelijk gebleven van haar vader. Toen haar echtgenoot in 2012 overleed is ze dan ook onmiddellijk weer bij haar ouders gaan wonen. Zij zijn ook gezamenlijk uit Syrië gevlucht en hebben als gezin in Turkije gewoond. Vanwege hun jonge leeftijd hebben de kinderen van eiseres hun vader nooit gekend. Zij beschouwen hun grootvader als hun vader.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat de gezinsband tussen eiseres en haar ouders verbroken is. Vast staat dat eiseres getrouwd is geweest en twee kinderen heeft gekregen, maar dat is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat zij niet altijd feitelijk tot het gezin van haar ouders heeft behoord. Verweerder dient immers, overeenkomstig zijn eigen beleid, per individueel geval te beoordelen of er aanleiding is voor de conclusie dat een kind niet altijd feitelijk heeft behoord en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders. Daarbij dienen alle individuele omstandigheden betrokken te worden. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden van dit geval, zoals die hiervoor onder 9 zijn weergegeven, niet bij het bestreden besluit betrokken zijn. Verder merkt de rechtbank nog op dat verweerder niet heeft betwist dat eiseres na het overlijden van haar echtgenoot weer tot het gezin van haar ouders is gaan behoren.
11. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft toegepast voor wat betreft de band tussen referent en zijn kleinkinderen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen referent en zijn kleinkinderen omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Dit is echter niet relevant als het gaat om de band tussen grootouders en hun kleinkinderen. Of familie- en gezinsleven bestaat is een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden ('close personal ties'/ 'sufficiently close family ties'). [1] Bij de beantwoording van de vraag of familie- en gezinsleven bestaat dient verweerder dus de banden van een grootouder met een kleinkind, zoals die zijn gevormd door de feitelijke omstandigheden, te betrekken. Dit heeft verweerder ook opgenomen in zijn eigen beleid (zie hiervoor onder 7), maar in het geval van de kinderen van eiseres is dit beleid ten onrechte niet toegepast.
12. Uit het voorgaande volgt tot slot dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat het bezwaar zonder redelijke twijfel ongegrond is, zodat verweerder in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) referent niet in bezwaar heeft gehoord.
12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:12 van de Awb worden vernietigd. Verweerder zal daarom opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
12. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- (honderdzeventig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.002,- (duizendentwee euro) te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Kruškić vs. Kroatië van 25 november 2014 (zaaknummer 10140/13) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:383).