ECLI:NL:RBDHA:2018:8111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
C/09/554262 / KG ZA 18-565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van strafvonnis en rechtsbescherming van de veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde dat de Staat een aanhoudingsbevel inzake zijn straffen zou intrekken, omdat hij meende dat hij zijn straffen al had uitgezeten. De rechtbank oordeelde dat de Staat verplicht is om de nog resterende straf ten uitvoer te leggen, aangezien [eiser] niet aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan en de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door het gerechtshof was gelast. De rechtbank stelde vast dat [eiser] in totaal 449 dagen had vastgezeten, maar dat er nog 166 dagen vervangende hechtenis openstonden die geëxecuteerd moesten worden. De rechtbank verwierp het beroep van [eiser] op gerechtvaardigd vertrouwen, omdat de onjuiste informatie over zijn detentie niet leidde tot een verval van de executieplicht van de Staat. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/554262 / KG ZA 18-565
Vonnis in kort geding van 28 juni 2018
in de zaak van
[eiser] ,
verblijvende te [locatie] ,
eiser,
advocaat mr. J.W.E. Luiten te Maastricht,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het College van procureurs-generaal en het Openbaar Ministerie,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S.J.M. Bouwman te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 17 producties;
- de door de Staat overgelegde 8 producties;
- de op 14 juni 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de advocaat van de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft op 18 maart 2010 arrest gewezen in de strafzaak met parketnummer [nummer 1] . Daarbij is [eiser] veroordeeld voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en voor oplichting. Aan [eiser] is een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twaalf maanden, onder de bijzondere voorwaarden dat hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering en dat hij binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van het arrest de in het arrest genoemde betalingen zal verrichten aan de benadeelde partijen. [eiser] is tevens veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf van 540 uur, te vervangen door 270 dagen hechtenis. In het arrest zijn vier vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaraan het hof ook de schadevergoedingsmaatregel heeft verbonden voor in totaal 42 dagen. Dit arrest is onherroepelijk geworden.
2.2.
[eiser] heeft niet voldaan aan de hem opgelegde betalingsverplichting jegens de benadeelde partijen. De advocaat-generaal heeft ter zitting van 17 oktober 2011 verzocht om tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Bij beslissing van
31 oktober 2011 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de tenuitvoerlegging gelast van de gevangenisstraf van twaalf maanden.
2.3.
[eiser] heeft de hem opgelegde taakstraf niet verricht. De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van 255 dagen bevolen, waarbij rekening is gehouden met de aftrek van voorarrest. [eiser] heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Bij beslissing van 17 september 2012 van voormeld hof is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2.4.
[eiser] heeft 52 dagen vastgezeten van 8 september 2012 tot 30 oktober 2012 en vervolgens 114 dagen van 30 oktober 2012 tot 21 februari 2013. Op laatstgemelde datum heeft hij zich aan de detentie onttrokken. In maart 2015 is hij vervolgens aangehouden in Italië. Van 17 maart 2015 tot 14 april 2015 heeft [eiser] in het buitenland in detentie gezeten of huisarrest gehad (28 dagen). Vervolgens is hij nog 9 dagen in het buitenland gedetineerd geweest waarna hij van 5 november 2015 tot 8 juli 2016 [eiser] 246 dagen in Nederland heeft vastgezeten. In totaal heeft [eiser] dus 449 dagen vastgezeten.
2.5.
Op onder meer 15 maart 2016 is er een registratiekaart opgemaakt ten aanzien van [eiser] . Daarbij staat bij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 360 dagen als actueel parketnummer het nummer [nummer 2] . Onder de insluitingstitels op deze registratiekaart staat onder meer het volgende:
Parketnummer (…) begindatum einddatum onvw (...) netto exec. geex. rest
[nummer 1] 08/09/2012 30/10/2012 255 52 52 52 0
[nummer 2] 30/10/2012 21/02/2013 360 360 114 114 0
(…)
[nummer 2] 05/11/2015 08/07/2016 360 360 246 131 115
2.6.
Op 8 juli 2016 heeft de directeur van de Penitentiaire Inrichting [plaats] verklaard dat [eiser] heeft vastgezeten van 8 september 2012 tot en met 8 juli 2016 en dat hij de opgelegde straffen en maatregelen heeft ondergaan en/of de verschuldigde bedragen betaald. [eiser] heeft volgens dit bewijs van ontslag voor de uitspraak van 18 maart 2010 met parketnummer [nummer 1] vastgezeten en voor de zaak met parketnummer [nummer 2] , waarin op 31 oktober 2011 uitspraak is gedaan.
2.7.
Bij brief van 12 september 2016 heeft het CJIB [eiser] bericht over te gaan tot executie van de 166 dagen resterende vervangende hechtenis naar aanleiding van de omzetting van zijn werkstraf. Op de in totaal 255 dagen vervangende hechtenis worden 89 dagen in mindering gebracht die al zijn uitgezeten. [eiser] wordt in de gelegenheid gesteld zichzelf te melden op het politiebureau op 11 oktober 2016, bij gebreke waarvan hij in het opsporingsregister wordt geplaatst. [eiser] heeft zichzelf niet gemeld.
2.8.
Op 4 april 2018 is [eiser] vanuit Duitsland overgedragen aan de Nederlandse Justitie op grond van een Europees Arrestatiebevel. Hij is in verzekering en vervolgens in bewaring gesteld. Op 3 mei 2018 is hij vrijgelaten uit de voorlopige hechtenis voor het delict waarvoor hij is overgebracht naar Nederland. Hij is op 3 mei 2018 aansluitend in hechtenis genomen voor de hem in 2010 opgelegde straffen. Op 4 mei 2018 is hij vrijgelaten naar aanleiding van een bericht van het Openbaar Ministerie dat het niet was toegestaan dat [eiser] vastgehouden werd voor de nog openstaande straffen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- indien het aanhoudingsbevel inzake de straffen met parketnummers [nummer 2] en [nummer 1] nog niet is uitgevaardigd:
primair de Staat te gebieden dit aanhoudingsbevel onmiddellijk in te trekken en zich te houden aan de gedane toezegging, inhoudende dat de straffen in die zaken zijn geëxecuteerd;
subsidiair de Staat te verbieden een aanhoudingsbevel tegen [eiser] uit te vaardigen en dit verbod te laten voortduren voor zover en zolang deze feiten en omstandigheden niet zijn gewijzigd;
  • indien het aanhoudingsbevel reeds is uitgevaardigd:
  • indien het aanhoudingsbevel reeds is uitgevaardigd en [eiser] dientengevolge reeds van zijn vrijheid is of dreigt te worden beroofd:
het voorgaande op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,- per dag en van € 30.000,- per dag als [eiser] reeds van zijn vrijheid is beroofd, met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij alle hem opgelegde straffen al heeft uitgezeten zodat er niet opnieuw een arrestatiebevel jegens hem dient te worden uitgevaardigd. Voor zover [eiser] nog niet alles heeft uitgezeten is er door de Staat gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de hem opgelegde straffen niet verder tenuitvoergelegd zullen worden. Dit vertrouwen baseert [eiser] op het aan hem afgegeven selectieadvies, de registratiekaarten en het ontslagbewijs uit de PI van 8 juli 2016.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] is bij inmiddels onherroepelijk vonnis van 18 maart 2010 veroordeeld tot een tweetal straffen en een maatregel. Uitgangspunt is dat op het Openbaar Ministerie de wettelijke plicht rust om vonnissen en arresten ten uitvoer te leggen zodra deze tenuitvoerlegging mogelijk is. Dit is slechts anders als de executiebevoegdheid is vervallen op de voet van een wettelijk voorschrift of indien een uitspraak van het EHRM, waarmee de strafrechter bij zijn beslissing geen rekening heeft kunnen houden, tot de conclusie dwingt dat die beslissing op zodanige wijze tot stand is gekomen dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
4.2.
Van de uitzonderingen zoals vermeld in alinea 4.1 is in deze zaak geen sprake. Dat betekent dat op de Staat de plicht rust om de aan [eiser] opgelegde straffen en maatregelen volledig ten uitvoer te leggen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij zijn volledige straf reeds heeft uitgezeten. Uit de stukken blijkt van het volgende. In september 2012 is een aanvang gemaakt met de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde straffen. Naar de voorzieningenrechter begrijpt op grond van de onder 2.5 weergegeven gegevens van de registratiekaart heeft [eiser] eerst 52 dagen gezeten uit hoofde van de hem opgelegde vervangende hechtenis voor de niet verrichte taakstraf. Vervolgens is de aan hem opgelegde voorwaardelijke straf van 360 dagen ten uitvoer gelegd. Over de periode van 30 oktober 2012 tot en met 8 juli 2016 is deze laatste straf geheel uitgezeten. Dit maakt dat [eiser] niet 360 + 255 dagen heeft gezeten maar slechts 449 dagen (dus 166 dagen te weinig).
4.3.
Bij brief van 12 september 2016 heeft het CJIB [eiser] op de hoogte gesteld dat er opdracht is gegeven de 166 nog openstaande dagen vervangende hechtenis alsnog te executeren. Volgens zijn advocaat heeft [eiser] deze brief nooit ontvangen omdat deze brief naar het verkeerde adres is verzonden. Zelfs als deze brief van het CJIB [eiser] niet heeft bereikt, laat dat onverlet dat er nog een resterend strafdeel tenuitvoergelegd moest gaan worden. Het mogelijk niet ontvangen van deze brief is geen grond om de executie van de nog openstaande dagen teniet te doen.
4.4.
[eiser] meent dat hij gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat zijn straf helemaal is geëxecuteerd, op grond van de registratiekaarten en het bewijs van ontslag. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Ondanks dat aan hem onjuiste informatie is verschaft, is er geen sprake van dat de executieplicht van de Staat is komen te vervallen. De directeur van de PI heeft, conform de op hem rustende taak, de gegevens van [eiser] bijgehouden. Dat hierin een onjuistheid was vermeld, had [eiser] kunnen weten. De verkeerde weergave van de detentiegegevens ontslaat [eiser] niet van de hem opgelegde straf. Hij heeft dan ook niet gerechtvaardigd op het ontslagbewijs kunnen vertrouwen. Daarbij komt dat de directeur van de PI niet gerechtigd is om een straf kwijt te schelden. Voor zover [eiser] een beroep op kwijtschelding van een straf wenst te doen, ligt de weg van een gratieverzoek voor hem open.
4.5.
[eiser] was bekend met de hem opgelegde straffen van 360 en 255 dagen. Het moet hem - ondanks de andersluidende gegevens op de registratiekaarten - evenzeer bekend zijn dat hij niet al deze dagen heeft uitgezeten. De Staat heeft deze omissie kort na zijn vrijlating onderkend en bij brief van 12 september 2016 hersteld. Ondanks dat de Staat onzorgvuldig is geweest in de registratie van het aantal gezeten dagen, kan niet gezegd worden dat de Staat onrechtmatig handelt door de resterende hechtenis alsnog ten uitvoer te leggen. De Staat is tot deze verdere tenuitvoerlegging zelfs verplicht. Daarbij is het van belang dat bij de tenuitvoerlegging van de resterende dagen de registratie adequaat zal plaatsvinden, zodat het voor alle betrokkenen duidelijk is welk strafdeel [eiser] alsdan uitzit. Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu tegen deze vordering van de Staat geen verweer is gevoerd door [eiser] .

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.606,-, waarvan € 980,- aan salaris advocaat en € 626,- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2018.
imt