Uitspraak
[klager] ,
op de Bezuidenhoutseweg 161, 2594 AG te Den Haag,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. DJ.G.J. Cornelisse. Klager verzocht om teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 1.487,20. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit bedrag op 11 juni 2016 in beslag is genomen en dat het op 19 oktober 2017 door de politie aan de Belastingdienst is betaald. De officier van justitie stelde dat het beslag was geëindigd door deze betaling, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. Artikel 134, tweede lid Sv geeft een limitatieve opsomming van de manieren waarop beslag kan eindigen, en de rechtbank concludeerde dat het beslag nog steeds voortduurt.
De rechtbank heeft verder beoordeeld of de betaling aan de Belastingdienst rechtsgeldig was. Op basis van artikel 19, derde lid, van de Invorderingswet 1990 is de houder van het geldbedrag verplicht om met het geld de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen, maar alleen op vordering van de Ontvanger en met een betekend dwangbevel. Aangezien er geen bewijs was van een betekend dwangbevel aan klager, was de betaling aan de Belastingdienst in strijd met de wettelijke regels.
Ten slotte heeft de rechtbank het belang van strafvordering beoordeeld. Aangezien het beslag was gelegd op grond van artikel 94 Sv en er geen strafvorderlijk belang meer was, concludeerde de rechtbank dat het in beslag genomen geldbedrag aan klager moest worden teruggegeven. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van het geldbedrag aan klager.