ECLI:NL:RBDHA:2018:8026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
09/827362-16 en 18/723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van beslag en rechtsgeldige verrekening met de Belastingdienst

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. DJ.G.J. Cornelisse. Klager verzocht om teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 1.487,20. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit bedrag op 11 juni 2016 in beslag is genomen en dat het op 19 oktober 2017 door de politie aan de Belastingdienst is betaald. De officier van justitie stelde dat het beslag was geëindigd door deze betaling, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. Artikel 134, tweede lid Sv geeft een limitatieve opsomming van de manieren waarop beslag kan eindigen, en de rechtbank concludeerde dat het beslag nog steeds voortduurt.

De rechtbank heeft verder beoordeeld of de betaling aan de Belastingdienst rechtsgeldig was. Op basis van artikel 19, derde lid, van de Invorderingswet 1990 is de houder van het geldbedrag verplicht om met het geld de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen, maar alleen op vordering van de Ontvanger en met een betekend dwangbevel. Aangezien er geen bewijs was van een betekend dwangbevel aan klager, was de betaling aan de Belastingdienst in strijd met de wettelijke regels.

Ten slotte heeft de rechtbank het belang van strafvordering beoordeeld. Aangezien het beslag was gelegd op grond van artikel 94 Sv en er geen strafvorderlijk belang meer was, concludeerde de rechtbank dat het in beslag genomen geldbedrag aan klager moest worden teruggegeven. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van het geldbedrag aan klager.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/827362-16
Kenmerk RK: 18/723
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager] ,

geboren op [geboortedatum] te ’s- [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantoren van advocaat mr. DJ.G.J. Cornelisse,
op de Bezuidenhoutseweg 161, 2594 AG te Den Haag,
blijkens een daarvan opgemaakte akte op 26 februari 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend, strekkende tot teruggave van een geldbedrag van € 1.487,20 aan klager.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft op 15 mei 2018 dit klaagschrift in raadkamer behandeld.
Klager is -hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen- niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was zijn raadsman, mr. Cornelissen, advocaat te Den Haag.
De raadsman heeft betoogd dat het beslag niet is geëindigd door de enkele betaling door de politie aan de Belastingdienst. Klager is dus ontvankelijk in zijn klaagschrift. Namens klager is verder – samengevat – betoogd dat betaling aan de Belastingdienst onrechtmatig was en dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van klager, omdat door de overname van het bedrag door de belastingdienst er geen strafrechtelijk beslag meer op rust. Op grond van artikel 19 Invorderingswet is rechtsgeldig verrekend, aldus de officier van justitie.

Beoordeling van het klaagschrift.

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Vast staat dat op 11 juni 2016, op grond van artikel 94 Sv, onder klager een geldbedrag van € 1.487,20 in beslag is genomen. Dit geldbedrag behoorde klager in eigendom toe. Verder staat vast dat op 19 oktober 2017 door de politie Eenheid Den Haag een bedrag van
€ 1.487,20 is betaald aan de Belastingdienst, welk bedrag door de Belastingdienst in mindering is gebracht op de schuld van klager met nummer [nummer] .
De eerste vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden, is de vraag of het beslag – door het overmaken aan de Belastingdienst – is geëindigd. Slechts wanneer dat niet het geval is, komt de rechtbank toe aan de beantwoording van de volgende vraag, of sprake is van een rechtsgeldige verrekening. Bij ontkennende beantwoording van die vraag, komt ten slotte de vraag aan de orde of het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag noodzakelijk maakt.
Beslag geëindigd door betaling aan Belastingdienst?
Artikel 134, tweede lid Sv geeft een limitatieve opsomming van de verschillende manieren waarop het strafvorderlijk beslag juridisch wordt beëindigd. De opvatting dat het beslag op voorwerpen die feitelijk niet meer worden bewaard, ook juridisch tot een einde is gekomen en is afgewikkeld, is – blijkens de wetsgeschiedenis – onjuist. In dit geval is niet gebleken dat het beslag op een van de in artikel 134, tweede lid Sv, genoemde manieren is geëindigd.
Dat betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat het beslag nog niet is geëindigd en dat klager dus ontvankelijk is in zijn beklag.
Verrekening met een vordering van de Belastingdienst?
Op grond van artikel 19, derde lid, Invorderingswet 1990 is de houder van het geldbedrag verplicht om met het geld dat hij onder zich heeft de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen, op vordering van de Ontvanger (de Belastingdienst). Uit artikel 19, vijfde lid, Invorderingswet 1990 volgt – onder meer – dat bedoelde vordering bij beschikking geschiedt en dat de Ontvanger voor het doen van zo’n vordering dient te beschikken over een aan de belastingschuldige betekend dwangbevel met bevel tot betaling.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting in raadkamer is niet gebleken van een aan klager betekend dwangbevel ter zake van een schuld bij de Belasting met nummer [nummer] . Nu verrekening gelet op het voorgaande slechts mogelijk is met een betekend dwangbevel, is de betaling aan de Belastingdienst dus in strijd met de wettelijke regels – en waarborgen voor klager – verricht. Van een rechtsgeldige verrekening, zoals gesteld door de officier van justitie, is dan ook geen sprake.
Strafvorderlijk belang bij beslag?
Nu het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv, komt de rechtbank ten slotte toe aan de vraag of het belang van strafvordering verlangt dat het beslag wordt voortgezet. Uit de omstandigheid dat het geldbedrag door de politie aan de Belastingdienst is betaald, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat van zo’n belang geen sprake meer is. Dit oordeel wordt bevestigd doordat de officier van justitie bij de behandeling in raadkamer op dit punt niets meer heeft aangevoerd.
Conclusie
Het in beslag genomen geldbedrag van € 1.487,20 dient, nu het beslag nog steeds voortduurt, van rechtsgeldige verrekening geen sprake is en geen strafvorderlijk belang (meer) dient, aan klager te worden teruggegeven. De rechtbank zal het beklag daarom gegrond verklaren.

Beslissing.

De rechtbank verklaart het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van aan klager.
Aldus gedaan te ’s-Gravenhage door mr. R.G.C. Veneman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Velden en H.S. van Hattum, griffiers, en uitgesproken ter zitting van 29 mei 2018.