Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
vanaf (…) een Burgerrechtelijke arbeidsovereenkomst met (Y)(voorzieningenrechter: de DUBV)
.
behelst niet de aanpassing aan de Wet dba op grond waarvan de aan- of afwezigheid van een (fictieve) dienstbetrekking tussen de opdrachtgevers en de Uniforcers wordt beoordeeld. Om het Uniforce concept in lijn met de DBA wetgeving te brengen is een dergelijke aanpassing wel nodig. Een mogelijke oplossing zou bijvoorbeeld kunnen liggen in het ontwikkelen van een model door Uniforce waaruit volgt dat er geen sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking tussen de opdrachtgever en de Uniforcer. Op de site van de Belastingdienst staan voorbeelden van deze modellen die Uniforce desgewenst kan gebruiken voor het ontwikkelen van haar eigen model(len).
3.Het geschil
ongelijk speelveld. Het staat de Belastingdienst immers vrij om ook met andere partijen afspraken te maken die overeenkomen met de inhoud van de VSO. Verder is Uniforce niet de gelegenheid geboden om het Uniforce-Concept in overeenstemming te brengen met de Wet DBA, wat ingevolge artikel 13 van de VSO wel had gemoeten. Daar komt bij dat de VSO ook dient te worden beschouwd als een duurovereenkomst, zodat sprake moet zijn van een zwaarwegende grond voor de beëindiging ervan. Die ontbreekt.
4.De beoordeling van het geschil
wijzigingen in wet- en/of regelgeving. De voorzieningenrechter is - met Belastingdienst - van oordeel dat in het bestek van dit kort geding moet worden geconcludeerd dat de invoering van de Wet DBA per 1 mei 2016 meebrengt dat sprake is van zo'n situatie. Daarvoor is allereerst van belang hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen met betrekking tot het overeenkomstige karakter tussen een VUR en een VAR. Invoering van de Wet DBA betekende het einde van het systeem van de VAR en dat de hier aan de orde zijnde inhoudingsplicht wordt beoordeeld aan de hand van de feitelijke rechtsverhouding tussen de opdrachtnemer en de opdrachtgever. Het huidige Uniforce-concept en de daaruit voortvloeiende VUR's, verhoudt zich - anders dan ten tijde van de totstandkoming van de VSO - niet met de geldende wettelijke regeling. Op grond van de Wet DBA wordt immers op voorhand geen ongeclausuleerde vrijwaring meer verstrekt ten behoeve van opdrachtgevers voor wat betreft hun eventuele inhoudingsplicht zonder inhoudelijke toetsing van de werkelijke rechtsverhouding. Door de beëindiging van de VSO wordt de situatie gelijkgetrokken voor alle opdrachtnemers en - in feite net als in 2008 - in overeenstemming gebracht met het geldende wettelijke systeem. Bezien in het licht van het voorgaande valt niet in te zien waarom ten aanzien van Uniforcers een uitzondering zou moeten worden gemaakt. Te minder nu artikel 13 van de VSO in een situatie zoals hier aan de orde de mogelijkheid biedt tot beëindiging.
zwaarwegende reden, die de beëindiging van de VSO, als duurovereenkomst, rechtvaardigt.
"Als u van mening bent dat voornoemde overgangsregeling(en), vanwege een redelijke belangenafweging tot bijstelling noopt, vernemen wij graag van u welke wijziging u daarin wenst en waarom dit naar uw mening redelijk is". Uniforce heeft daarop niet gereageerd. Mede gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat de Belastingdienst heeft voldaan aan de onderhavige verplichting, in die zin dat Uniforce een redelijke termijn is gegund om het Uniforce-concept aan te passen aan de nieuwe wettelijke regeling. Dit klemt te meer nu partijen al vanaf het najaar van 2015 met elkaar in gesprek zijn over de beëindiging van de VSO en sedert het voorjaar van 2016 over de aanpassing van het Uniforce-concept, in welk verband Uniforce de gelegenheid is geboden voorstellen te doen, waarvan zij ook gebruik heeft gemaakt. Gelet hierop kan Uniforce dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat de Belastingdienst de overgangsregeling eenzijdig heeft afgekondigd.